Robbert Dijkgraaf: ‘Iedereen moet ruimte krijgen om een eigen pad te bewandelen’

Via een miljardeninjectie in de wetenschap kende Robbert Dijkgraaf een flitsende entree als minister. Met als credo ‘rust en ruimte’ koos hij voor investeringen in de volle breedte, maar dan wel met wat hij zelf aanduidt als ‘generiek beleid’. De potjes hebben een label, maar in de precieze invulling zit veel ruimte. ‘De bal ligt nu echt in het veld.’

Tekst: Joop Daggers & Belinda van der Gaag, beeld: Lynne Brouwer. 

De zero-sum-benadering van een vorig kabinet om de bèta’s te versterken ten koste van de alfa’s noemde hij ‘ronduit naïef’ en vloeide volgens hem voort uit ‘volstrekt onhoudbaar kruideniersbeleid’. Met de kanteling van NWO van disciplines naar domeinen dreigde in zijn ogen ‘een sluipmoord op de Nederlandse wetenschap’. En het typerende vergadercircuit? Vooral ‘een eindeloze bron van frustratie en een afvoerput van energie’.

Het huis van de wetenschap is erg verkaveld, het mag van mij wel wat opener

Robbert Dijkgraaf

Jarenlang schuwde de columnist Robbert Dijkgraaf de grote woorden niet als hij commentaar gaf op het Nederlandse wetenschapsbeleid. Confronteer de minister Robbert Dijkgraaf nu met zijn eigen uitspraken van weleer en zijn karakteristieke gulle lach is je deel. ‘Ik denk nog wel eens aan een collega uit de wiskunde, John Conway. Als hij in een ingewikkelde situatie zat vroeg hij zichzelf af: wat zou John Conway hiervan vinden? Ik denk nu ook wel eens bij mezelf: wat zou Robbert Dijkgraaf hiervan vinden?’

Nou?

‘Ik vind het mooi dat we in staat zijn geweest om vrij snel na de start van dit kabinet een pakket neer te leggen waarmee we in de volle breedte investeren in onderwijs en onderzoek en waarmee we een tijdje vooruit kunnen. Een fonds voor tien jaar kun je semi-structureel noemen, dat is een lange periode in de politiek. Zo wordt wat we doen niet elk jaar weer helemaal omgegooid. Ik weet uit ervaring dat niets zo verstorend is voor onderzoek als onrust en krapte.’

De inzet op ‘rust en ruimte’ is daarom Dijkgraafs missie geworden. Een stabiele ondergrond creëren met financiële en beleidsmatige stromen waar we van op aan kunnen. Een generiek, breed pakket aan maatregelen, gericht op de volle breedte van de wetenschap, moet dat mogelijk maken via bewezen instrumenten zoals sectorplannen, wetenschappelijke infrastructuur en de open competitie bij NWO. Daarnaast legt hij de nadruk op de volgende generatie, ���want die trokken echt aan het kortste eind’. Er was veel gepiep en gekraak in het systeem, het uitzicht op een vaste baan was slecht voor jonge onderzoekers. Ze bleven eindeloos hangen in postdoc-posities of tijdelijke docentbanen.’ Het beleid moet snel leiden tot meer vaste banen, met startersbeurzen om ook direct onderzoeksbudget te garanderen.

Naast blijdschap over al dat extra geld begint ook het geruzie. Hoe worden de beurzen nu écht verdeeld?

‘We hebben in de Hoftoren het algemene idee van de starters- en stimuleringsbeurzen vastgesteld, maar voor de verdere invulling ligt de bal in het veld.’

Dijkgraaf noemt het een voorrecht dat hij de grote investeringen al direct bij de start van het kabinet heeft kunnen doen. ‘Maar iedereen die de krant leest voelt ook wel dat er financieel lastige tijden aankomen. Bij het maken van de plannen leek het alsof we een tent gingen opzetten terwijl de lucht heel snel aan het betrekken was. Daarom wilden we snel het beleid vaststellen en het geld overboeken, zodat het geen speelbal werd van de politiek.’

U zegt eigenlijk tegen het veld: dit is het, kom niet meer bij mij aankloppen.

‘Hier moeten we het voorlopig wel mee doen ja. Ik grap wel eens: ik ben helemaal klaar met jullie! Dat bedoel ik bijna letterlijk. Het geld staat bij NWO, bij universiteiten, wetenschappelijke instellingen. Als nu iemand bij me komt voor extra geld, dan zeg ik: Joh, we hebben net bijna een miljard per jaar overgeboekt. Daar zit alle ruimte om nieuwe initiatieven te nemen. Wees creatief, maak keuzes.’

Creatief moet Dijkgraaf zelf ook zijn, als wetenschapper in de politiek. De briljante natuurkundige, die tussen zijn afstuderen en promotie eerst naar de Gerrit Rietveld Academie ging omdat hij in de natuurkunde niet genoeg werd uitgedaagd, opereert nu in de Haagse kaasstolp.

En als dat keuzes zijn die u niet zinnen?

‘Daar moet je dan vrede mee hebben. Ik heb alle vertrouwen in de professionele cultuur, ben trots op hoe de wetenschappelijke wereld zichzelf organiseert. Bijna iedereen die daar een rol speelt, heeft zelf ervaren wat het betekent om onderzoek te doen en onderwijs te geven.’

‘En we hebben natuurlijk niet voor niets gekozen voor deze brede portfolio-benadering. We laten zien dat het en-en is. De wetenschap kan de volle breedte omarmen, zich echt met de samenleving verbinden en tegelijkertijd ruimte bieden aan mensen om zich totaal op te sluiten in een onderwerp.

Past competitie nog in het stelsel van de toekomst?

‘Competitie of samenwerken: ook dat is geen kwestie van of-of. Ik zie het als een soort grappige combinatie van beide, en zo heeft de wetenschap ook altijd gewerkt. Je probeert altijd de eerste te zijn, iets te doen dat nog niet eerder is gedaan. Maar uiteindelijk moet je het ook met elkaar doen; het beste dat je een goede onderzoeker kunt aanbieden, is een omgeving met goede collega’s. Dat betekent dus dat de ivoren toren er ook mag zijn. Het mooie van een toren is dat je je erin kunt opsluiten, in isolement, maar óók dat je dingen van verre ziet aankomen. En natuurlijk heb je als torenwachter ook dat marktplein nodig, waar je met de mensen in gesprek kan, je goederen kan verkopen. Die beide rollen moeten we als wetenschappelijke wereld oppakken.’

Al die investeringen scheppen ook verplichtingen. Wat zien we er over tien jaar van terug?

‘Dan blijkt dit een periode te zijn geweest van grote vernieuwing in de Nederlandse wetenschap, waarin veel jonge mensen het systeem in zijn gekomen. Talentvolle wetenschappers, die ook de vrijheid hebben gekregen om vanuit creativiteit wat onverwachte afslagen te nemen. Ik sprak een jonge onderzoeker die een startersbeurs heeft gekregen. Zijn decaan had gezegd: je mag een beurs aanvragen, en je bent zelf je eigen selectiecommissie. Dat je zelf mag bepalen waar je het aan besteedt en niet door allerlei hoepels hoeft te springen: voor een wetenschapper is dat het grootste geschenk dat je kunt krijgen. Ik heb dat zelf mogen ervaren met mijn Spinozapremie. Wetenschappers zijn zelf-aangedreven. Daar hoef je helemaal niet aan te trekken, er zit een enorme kracht in en die moeten we ontsteken.’

En hoe helpt dat de samenleving?

‘In de vorm van de bijdrage die wetenschap levert aan grote nieuwe toepassingen. Oplossingen voor grote maatschappelijke problemen, onze economische en innovatiekracht. Maar ook in het onderwijs: alles wat iedereen leert moet wel eerst ergens bedacht zijn. Daarnaast hoop ik dat als er ineens een onverwachte ontwikkeling is, zoals een virus, dat blijkt dat we daar dan al jaren onderzoek naar doen en expertise in hebben. En vergeet de bevlogen onderzoekers niet die mooie boeken schrijven of lezingen geven om mensen mee te nemen in het grote avontuur.‘

Aan welke opleiding heeft u op dit moment het meest?

‘Ik zeg altijd dat ik op Rietveld pas echt geleerd heb een onderzoeker te zijn. Daar word je niet beoordeeld op het product, maar op het proces, met continu de uitdaging nieuwe wegen in te slaan. Aan het eind van de week moet je een aantal schetsen opleveren. Die zijn niet goed of fout, het gaat om hoe je er bent gekomen, de onderzoekende houding telt. Die les is me het meest bijgebleven. Wat had ik ánders kunnen doen, welke afslag heb ik niet genomen?’

Als u die onderzoekende houding loslaat op de politiek, welk beeld tekent zich dan af?

‘Als onderzoeker doe je een experiment en de resultaten geven soms een heel ander verhaal dan je vooraf verwacht. Dit is een experiment waar ik zelf middenin zit. Ik ben mijn eigen labmuis. En zoals altijd blijkt dan dat het veel ingewikkelder is dan je denkt. Vroeger heb ik weleens gezegd: in de natuurkunde druk je hier op een knop, zie je een lijntje lopen en gaat dáár een lampje aan. In de politiek druk je hier op een knop, je hoort een hele tijd niks en dan gaat ergens een alarm af. En niemand lijkt te weten hoe dat nou precies is gelopen. Maar er zit meer structuur in dan ik van de buitenkant kon zien, met allerlei checks & balances. Ja, processen gaan langzaam, maar dat is ook goed. Besluiten hebben vaak gevolgen voor veel mensen. Die moet je meenemen in je keuzes.’

Komt u in deze wereld tot uw recht?

‘Het is spannend. Als na de stemming in de Eerste Kamer een wet erdoor is, dan voel je wel dat je iets in gang hebt gezet. Het voelt betekenisvol dat het gaat over het veld dat me zo nauw aan het hart ligt. In die zin voelt het niet alsof ik in een totaal ander leven zit. Ik maak nog steeds deel uit van dezelfde gemeenschap, alleen in een andere rol. Je staat nu langs het veld te roepen in plaats van dat je zelf aan het spelen bent. Maar dat is ook een rol. Er moet ook iemand minister zijn.’

Robbert Dijkgraaf, minister van OCW

Ik denk weleens, wat zou Robbert Dijkgraaf hiervan vinden?

Robbert Dijkgraaf

Het gaat toch wel wat verder dan roepen langs het veld?

‘Ja, de trainer bepaalt uiteindelijk ook wie er in het veld staan en met welke opdracht. Maar niet de uitkomst van de wedstrijd. Er zijn eigenlijk twee grote dingen die je als minister kunt doen. Je neemt concrete maatregelen, geeft de miljarden uit, maakt wetten. Maar je draagt óók het beeld uit waarmee je vooruitloopt op wat je gaat doen. Je hebt een podium waarbij je kunt helpen het denken te kantelen.’

In het veld is werkdruk een groot issue. Hoe ervaart u dat in de politiek?

‘Poeh. Eigenlijk is het niet heel anders. Eén van mijn mooiste ervaringen als jonge onderzoeker was om helemaal kopje onder te gaan en te voelen: wauw, ik ben echt bezig met een belangrijk vraagstuk en daar kan ik me helemaal in onderdompelen. Rust en ruimte betekent ook niet dat onderzoekers gewoon maar achteroverleunen, het betekent dat ze zich onder maximale druk kunnen zetten over iets wat hen echt raakt. En zo voel ik me nu eerlijk gezegd ook. Ik ga hier ook niet pleiten voor rust en ruimte voor ministers. Ik zeg weleens dat ik in mijn rol de minst comfortabele positie moet hebben. Alle krachten om me heen voelen, nagaan wat er nodig is. En als politicus moet je dan binnenin ergens een kompasnaald hebben die aangeeft welke kant je ongeveer op wilt. Maar verder kan ik het niet preciseren, want als je dat doet, breekt het naaldje. Zo zie ik mijn rol en dat is het dan gewoon maar even.’

U noemde net dat u als minister ook een beeld uitdraagt. Welk toekomstbeeld is dat?

‘Het huis van de wetenschap is nu nog erg verkaveld, met wat verlaagde plafonnetjes en interne binnenmuurtjes. Het mag van mij wel wat opener. Ik verwacht dat in de toekomst wetenschapsdomeinen veel meer in elkaar overstromen. En dat mensen in hun eigen carrière meer kronkelpaden gaan afleggen en meer afwisselende keuzes gaan maken, zowel binnen als buiten de wetenschap. Er moet ruimte zijn voor iedereen om een eigen pad te bewandelen. Het gaat er niet om of jij in het systeem past, maar of het systeem ruimte weet te scheppen voor jou. Daarom benadruk ik keer op keer dat ook in het mbo en hbo die onderzoekende houding van belang is, ook daar worden grote groepen jonge mensen opgeleid. Die zijn even waardevol voor onze samenleving. Als we over onderzoek praten, zie ik een waaier van mogelijkheden en niet een ladder die je moet beklimmen.’

Maar zo ver zijn we nog lang niet.

‘Wetenschap was altijd iets voor een klein aantal mensen in een geprivilegieerde omgeving. Een nice to have voor de maatschappij. Maar intussen nestelen wetenschap en technologie zich steeds meer in de haarvaten van de samenleving. Het zit in alles wat we doen en zijn en daarmee wordt het iets van ons allemaal. Tot nu toe gold: óf je bent wetenschapper óf je bent dat niet. In deze tijd wordt wetenschap veel meer een onderdeel van de héle samenleving.’

Dan moet die samenleving de wetenschap wel vertrouwen.

‘Daar zit misschien wel de grootste spanning. Enerzijds nestelt de wetenschap zich in alles wat we doen. De vaccins zitten in ons lichaam, we zijn digitaal verbonden, we raken in paniek als de wifi uitvalt of de telefoon kwijt is. Dat is de kennisparadox: we hebben die wetenschappelijke kennis steeds harder nodig, maar die wordt wel steeds specialistischer. Het wordt lastiger om precies te begrijpen wat er gebeurt en steeds minder mensen hebben er vat op. Maar het positieve is dat hierin een grote kracht voor vooruitgang schuilt. Het is aan de wetenschap zelf om er alles aan te doen om dit goed te laten verlopen in de samenleving, zodat mensen de vooruitgang omarmen en we die kloof overbruggen.’

Vooralsnog lijkt de kloof vooral groter te worden.

‘Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Je ziet ‘m groter én kleiner worden. In het algemeen zien we vertrouwen in instituties afnemen, maar het vertrouwen in de wetenschap is verhoudingsgewijs hoog. Iedereen heeft ermee te maken. Mensen hebben er meningen over, we voeren publieke debatten over vaccins, over AI, denken erover na. Mensen zijn er ook wel van doordrongen dat wetenschap veel goeds kan brengen. Tegelijkertijd staat er spanning op de relatie tussen samenleving en wetenschap. Hoe houd je die goed, terwijl de ontwikkelingen aan beide kanten zo razendsnel gaan? Kan de samenleving al die mooie dingen die de wetenschap oplevert absorberen? Wat kunnen we doen om die absorptiekracht te versterken? Juist omdat de wetenschap steeds meer invloed heeft op ons leven, is het belangrijk dat de samenleving ook wat terugzegt en legitieme vragen stelt: “Beste wetenschappers, welke kant duwen jullie de samenleving op? En mogen wij ook een beetje terugduwen?”’

En de wetenschap is daar ontvankelijk voor?

‘De geluiden die ik hoor, gaan al in deze richting: we moeten ons verbreden, op alle mogelijke manieren dat gesprek voeren. Dat past in de Nederlandse cultuur. We lopen daarmee voorop in de wereld en ik wil dat graag stimuleren. Ik voel aan alles dat de wetenschap in dit land niet met de rug, maar met het gezicht naar de samenleving staat.’

De eerste beurs: loopbaanbepalend

Of Robbert Dijkgraaf zich zijn eerste beurs herinnert? Nou en of. ‘Eerlijk gezegd haalde niet ik, maar mijn promotor Gerard ’t Hooft die beurs binnen. Hij deed dat niet zo vaak en had er weinig ervaring mee. Best bijzonder dat hij ‘m kreeg, al was het gezien zijn statuur natuurlijk wel te verwachten dat hij goed zou scoren. Maar vooral ik was blij met die uitkomst, want daardoor kon ik promoveren. Je voelt dan heel sterk: als je zo’n mogelijkheid niet krijgt, dan stopt het gewoon. Dan was ik misschien iets anders gaan doen en had ik helemaal geen carrière in de wetenschap gehad. Het is voor jonge mensen in het begin vaak alles of niets. En het is moeilijk om te meten wat we allemaal missen door mensen voor wie het niets wordt.’

In 2003, veertien jaar na zijn promotie, ontving Dijkgraaf de Spinozapremie. Zijn promotor Gerard ’t Hooft, die in 1999 de Nobelprijs voor natuurkunde won, had diezelfde premie al in 1995 ontvangen. Dijkgraaf was daarmee de eerste Spinoza-laureaat die ook een Spinozawinnaar als leermeester had.