Een miljard slim verdelen vraagt om scherpe keuzes

Gaan de vele miljoenen euro’s van minister Robbert Dijkgraaf helpen om de werkdruk op universiteiten te verlagen, de aanvraagdruk te de verminderen en impact te vergroten? De meningen verschillen. Vier betrokkenen geven hun kijk op de verdeling van het geld en de mogelijke gevolgen daarvan.

Tekst Malou van Hintum, beeld: Charlotte Helmer.

Dat er extra geld is gekomen, kon misschien ook niet anders nadat onderzoek van PwC, in opdracht van het ministerie van OCW, in 2021 had uitgewezen dat het wetenschappelijke onderwijs en onderzoek 1,1 miljard euro tekortkomen. Iedereen in onderzoekend Nederland onderschreef deze conclusie van harte. Eppo Bruins waarschuwt er wel voor dat hoger onderwijs en wetenschap groeien als je er meer geld aan geeft. ‘Vergelijk het met meer asfalt aanleggen, dan komen er ook meer auto’s. Maar meer geld moet leiden tot meer ademruimte voor wetenschappers en niet tot het aanstellen van nog meer wetenschappers. Die opdracht had Dijkgraaf er expliciet bij moeten geven.’


De vier geïnterviewden

  • THIJS BOL, vicevoorzitter van De Jonge Akademie en lid van de commissie die de minister adviseert. Hij spreekt in dit artikel op persoonlijke titel.
  • EPPO BRUINS, voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI).
  • ARNOUD LAGENDIJK, hoogleraar economische geografie (Radboud Universiteit) en verbonden aan de Algemene Onderwijsbond (AOb).
  • BAREND VAN DER MEULEN, hoogleraar institutionele aspecten van het hoger onderwijs en directeur van CHEPS, het instituut voor hoger onderwijsstudies aan de Universiteit Twente. 

NWO’tje spelen

Wat Arnoud Lagendijk betreft is het belangrijk nu eerst wat te doen aan het rendement van het geld. ‘Er wordt nog steeds veel tijd verdaan met het formuleren van voorstellen voor de tientallen calls die NWO uitschrijft en ruim tachtig procent van die voorstellen wordt afgewezen. Dat is een enorme verliespost en NWO slaagt er maar niet in om daar wat aan te doen.’

NWO streeft ernaar dat de slaagkansen in de Open Competitie en het Talentprogramma minimaal 25 procent zijn*. Mede daarom heeft Dijkgraaf 156 miljoen beschikbaar gesteld om (een deel van de) nieuwe UD’s een startersbeurs van drie ton te geven als ‘persoonlijk werkkapitaal’. Het geld moet in maximaal zes jaar worden uitgegeven en een van de consequenties zou volgens de minister kunnen zijn dat ontvangers van zo’n beurs in die periode geen aanvraag doen bij NWO; die beschikken immers over voldoende werkkapitaal. Dat scheelt mogelijk ruim vijfhonderd voorstellen*. Barend van der Meulen vindt de startersbeurzen een wonderlijke constructie. ‘Welk signaal geeft een universiteit dan af aan een nieuwe UD die géén startersbeurs krijgt? Is die eigenlijk niet goed genoeg om van de universiteit geld te krijgen? Of is hij juist zo goed dat het niet hoeft, omdat hij zelf wel een NWO-beurs zal binnenhalen? De minister vraagt de universiteiten om NWO’tje te spelen voor een deel van hun medewerkers, terwijl je óók nog de NWO-beurs in standhoudt. Dat is niet goed doordacht.’

* Verhouding aantal (voor)aanvragen en honoreringen naar financieringslijn
  2019 2020 2021 2022
Open competitie 23 15 20 23
Talentprogramma 20 18 22 17

De cijfers voor het jaar 2022 zijn nog voorlopig.

Toch vorm van competitie

Intussen dreigt Bruins – ‘meer geld, meer wetenschappers’ – gelijk te krijgen, als je naar Thijs Bol luistert: ‘Afgelopen zomer zijn met de sectorgelden (tweehonderd miljoen per jaar) heel veel mensen aangenomen, want dat geld moest snel worden uitgegeven. Nu zijn er op sommige universiteiten minder startersbeurzen dan nieuwe UD’s. Maar die hebben volgens de ministeriële plannen wel allemaal recht op zo’n beurs van drie ton. Daardoor ontstaat er tóch iets van competitie: mensen moeten een kort aanvraagje schrijven of laten zien waarom ze dat geld verdienen. Dat was nou juist niet de bedoeling. De bedoeling van Dijkgraaf was dat iederéén het zou krijgen.’ Ook de verdeling van de stimuleringsbeurzen, die lager mogen zijn dan drie ton per onderzoeker en bedoeld zijn voor UD’s, UHD’s en hoogleraren, zal niet gemakkelijk zijn, denkt Bol. ‘Daarvan is sowieso nog onduidelijk hoe die uitgegeven gaan worden. De kans is groot dat ook daar een vorm van competitie een rol gaat spelen. Dit kan ten koste gaan van de verlaging van de werkdruk. Wie werkdruk wil verminderen, moet dat doen met instrumenten waarbij competitie geen rol speelt.’

Tijdelijk soelaas

Er zijn ook mogelijke oplossingen bedacht. Zo wil De Jonge Akademie de startersbeurzen onder alle UD’s verdelen en de bestedingstijd van zes jaar verlengen naar tien jaar. Het idee is dat dit hun onderlinge samenwerking stimuleert. Leden van WOinActie gaan nog een stapje verder en pleiten ervoor om starters- en stimuleringsbeurzen samen – respectievelijk 144 en 156 miljoen euro – te verdelen over álle Nederlandse wetenschappers. Iedereen krijgt dan zo’n 25 duizend euro per jaar.

Meer geld moet leiden tot meer ademruimte, niet tot meer wetenschappers

Eppo Bruins, voorzitter van de AWTI

Universiteiten hoeven zich niet het hoofd te breken hoe ze te weinig middelen over te veel mensen moeten verdelen en wetenschappers kunnen dan de handen ineenslaan om een promovendus, UD of postdoc aan te stellen. Hierdoor gebeurt ook dán waar Bruins juist voor waarschuwt: er komen wetenschappers bij. Van der Meulen voorspelt dat de ministeriële geldinjectie maar tijdelijk soelaas biedt. ‘Het is een goed idee om de universiteiten – gegeven de enorme toename van competitieve financiering – wat meer financiële ruimte te geven om te matchen. Maar de drie ton voor jonge onderzoekers is geen oplossing. Want als dat geld eenmaal op is, zijn ze toch weer afhankelijk van competitieve financiering.’

Investeer in loopbaanbeleid

Hoe moet het dan wel? Is het überhaupt mogelijk om het goed te doen? ‘Er is geen blauwdruk voor financiering en daar zijn ook geen gemakkelijke regels voor’, zegt Lagendijk. ‘We hebben een veelzijdig financieringsinstrumentarium nodig dat je in de loop van de jaren steeds verder verbetert, maar je zult altijd tegen problemen aanlopen. Als je links iets oplost, ontstaan er rechts weer problemen. Als je mensen meer vastigheid wil bieden, heb je minder geld voor jong talent en vice versa. Maar het zou wel helpen als de financiering meer geënt is op HR-beleid. Er is een landelijke pot met promotiepremies waar universiteiten met elkaar om vechten en dat leidt tot te veel PhD’s in vergelijking met het aantal beschikbare postdoc- en UD-plekken. Er is nu geen relatie tussen onderzoeksfinanciering en loopbaanbeleid. Als er forse aantallen PhD’s zijn in een vakgebied en maar weinigen stromen door in de academie of in banen waarvoor een PhD echt belangrijk is, mag je twijfels hebben bij wat we dan aan het doen zijn. We voeren nauwelijks beleid op hun maatschappelijk en persoonlijk rendement.’

Wie hebben we nodig?

Ook Bruins vindt dat het rendement beter kan. Hij stelt dat er goed gekeken moet worden welke mensen er in de toekomst nodig zijn en dat daarmee samenhangend keuzes in de financiering moeten worden gemaakt. Zo kunnen onderzoekers in consortia prachtige ideeën bedenken om de klimaatdoelen te halen, ‘maar met een tekort van 48 duizend vakmensen om die plannen in de praktijk te brengen, sta je uiteindelijk toch met lege handen.’ Hij vindt dat de minister de kennisinstellingen onvoldoende heeft aangespoord om scherpere keuzes te maken die meer gericht zijn op de arbeidsmarkt. ‘Kennisinstellingen moeten zich afvragen waartoe ze op aarde zijn. Wat de AWTI betreft, hangt de bekostiging aan de profilering.’

Meer geld naar hogescholen

Van der Meulen valt op dat de focus heel sterk is gericht op de universiteiten als het gaat om onderzoeksfinanciering. Te sterk. ‘Het grootste knelpunt vind ik de stagnatie van het praktijkgerichte onderzoek. Een steeds groter deel van de onderzoeksgelden gaat via het ministerie van OCW naar de universiteiten. Dat gaat gepaard met een grote druk op de universiteiten om steeds meer impact te creëren en toegepast onderzoek te doen. Dingen waar ze niet automatisch goed in zijn. Universiteiten doen wel onderzoek naar maatschappelijke kwesties zoals klimaat, maar als het eropaan komt om echt veranderingen door te voeren in het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, vraagt dat om onderzoek en kennisontwikkeling die veel dichter bij de hogescholen ligt. Zij zijn veel meer verweven met de samenleving.’ Als hij minister was – ‘en ik zou het niet graag zijn’ – zou hij dan ook meer geld geven aan de hogescholen.

Tenslotte is er nog een welgemeend advies aan de minister: evalueer! Dat gebeurt in het Nederlandse onderzoeksland te weinig. ‘Je moet veel meer achteraf evalueren dan vooraf concurreren, zoals nu gebeurt’, zegt Lagendijk. ‘Ik weet uit ervaring dat politici en beleidsmakers daar helemaal niet op zitten te wachten. Maar het moet wel als je wil leren en bijsturen.’

* Deze tekst is licht aangepast ten opzichte van de tekst in de printversie van het magazine, vanwege een onzorgvuldige formulering.

Waar gaat het extra miljard van Dijkgraaf naartoe?*

Doelstelling ‘Versterking van het fundament’ - 818 miljoen

  • Startersbeurzen - 156 miljoen
  • Stimuleringsbeurzen - 144 miljoen
  • Sectorplannen - 200 miljoen
  • Matchingsfonds - 75 miljoen
  • Praktijkgericht onderzoek - 100 miljoen
  • Roadmap Grootschalige Infrastructuur - 50 miljoen
  • Overig - 93 miljoen

Doelstelling ‘Ruimte voor divers talent’ - 104 miljoen
Doelstelling ‘Vergroten van de maatschappelijk impact’ - 123 miljoen

*Het kabinet wil jaarlijks 700 miljoen euro extra uitgeven aan hoger onderwijs en onderzoek, plus 5 miljard euro via een tienjarig fonds voor onderzoek. In de Kamerbrief van 17 juni 2022 schreef minister Robbert Dijkgraaf hoe hij dat geld wil verdelen. De exacte begroting is te vinden in de brief, te lezen via Rijksoverheid.nl

Jonge Akademie