De juiste kennis op de juiste plek

‘Liever twee faculteiten met topchemie dan dertien middelmatige’, zei toenmalig VNO-NCW-voorzitter Bernard Wientjes aan de vooravond van de parlementsverkiezingen in 2006. Nu er zeventien jaar later weer parlementsverkiezingen aankomen, lijkt die wens – die breder leeft en al langer doorklinkt – voor meer samenwerking en een scherpe profilering in elk van de wetenschapsdomeinen eindelijk uit te komen.

Waarom het nu wel is gelukt om de neuzen dezelfde kant op te krijgen? ‘Natuurlijk helpt het als er tweehonderd miljoen euro te verdelen is’, zegt Bert Meijer. Hij is een van de covoorzitters van een nationale commissie die dit jaar in opdracht van OCW zogeheten sectorplannen heeft ontwikkeld voor de vier grote wetenschapsdomeinen. Die moeten zorgen voor keuzes over taakverdeling en profilering van universiteiten en vakgebieden. In de woorden van demissionair minister Robbert Dijkgraaf: ‘Niet iedereen moet alles willen doen. Met de juiste kennis op de juiste plek kunnen we internationaal voorop blijven lopen.’

Tipping point

Toch is de financiering die het kabinet hiervoor beschikbaar stelde niet de enige reden dat het gelukt is, volgens Meijer. ‘De tijd was er gewoon rijp voor, het tipping point was bereikt.’ Meijer stond al in 2006 aan de wieg van de eerste sectorplannen voor scheikunde en natuurkunde. Sindsdien heeft hij zich samen met collega covoorzitter Mark Bovens ingezet voor het opzetten van sectorplannen voor álle domeinen (zie ‘Landelijke doelen: wat eraan voorafging’). En waar het tien jaar geleden nog te vroeg was voor het domein van de Sociale en Geesteswetenschappen – voorheen Social Sciences and Humanities (SSH) – om gezamenlijk prioriteiten te stellen, kwam het vijf jaar geleden met budget van het kabinet wél tot een goed plan én een SSH-raad. Toen vorig jaar opnieuw (en dit keer grote) sectorbudgetten beschikbaar kwamen, zaten de vakgebieden in dit domein vooraan.

Niet zonder slag of stoot

Letterendecaan Thony Visser van Rijksuniversiteit Groningen beaamt dat de sector er klaar voor was. ‘We hadden met elkaar al inhoudelijke thema’s vastgesteld, daar waren we het vrij snel over eens. We moesten vooral de profilering scherper krijgen. Daarin zaten we niet meteen op één lijn.’ Visser en haar collega’s zijn er volgens Bovens in geslaagd om over hun eigen schaduw heen te stappen en met vernieuwende ideeën te komen. Dat ging niet zonder slag of stoot, geeft Visser toe. ‘Vooral het gesprek over kleine talen en culturen was lastig, ook door het politieke spanningsveld. We kampen daar al dertig jaar met te kleine studentenaantallen. Het is niet efficiënt om daarvoor onderwijs te organiseren, maar dat betekent ook dat er voor de lerarenopleidingen steeds meer tekorten ontstaan. Daar voelen we ons allemaal verantwoordelijk voor.’ Na lange en intensieve gesprekken met alle betrokken decanen kwam er een standpunt: de talenexpertise wordt ondergebracht in groeiende bredere opleidingen en voor de te kleine taal- en cultuuropleidingen wordt landelijk samengewerkt. Volgens Visser willen studenten in deze tijd graag bredere opleidingen. ‘Het heeft geen zin om als faculteiten met elkaar te concurreren op studentenaantallen en aantrekkelijkheid van kleine studies. Als we nationaal samenwerken, kunnen we de expertise beter borgen en de studenten beter bedienen.’
De vakken uit de opleidingen Frans en Duits worden straks dus vanuit verschillende universiteiten in een gezamenlijk programma aangeboden. Voor Nederlands komt er eveneens intensievere samenwerking. Hoe dat precies vorm krijgt, gaan de opleidingen nu invullen. Visser denkt dat mede door corona hybride werkvormen bespreekbaar zijn geworden. Ook kunnen gezamenlijk colleges worden gegeven op centrale plekken in het land.

Oud denken

‘Wij kijken als decanen voor deze opleidingen naar de formatie van de landelijke programma’s Frans en Duits’, vervolgt Visser. ‘Dat is een enorme stap. Ook bestuurlijk gezien is het spannend, omdat je af moet van wat het financieringsmodel ons oplegde. We gaan elkaar niet meer beconcurreren, maar op een nieuwe manier kijken en werken. De decanen zijn allemaal overtuigd, maar vanaf de werkvloer moet er ook vertrouwen zijn. Dat kost tijd. De komende jaren moet blijken hoe het uitpakt in de praktijk. Maar dat we nieuwe wegen inslaan, is zeker.’ Meijer is in zijn gesprekken met decanen in eerste instantie veel ‘oud denken’ tegengekomen. ‘Dat er zo veel vertrouwen kwam vanuit het ministerie was nieuw voor wetenschappers. Ze zaten vast in een soort harnas van controledruk en concurrentiedenken. Ik heb daarom in alle gesprekken gevraagd: hoe zou je het zelf het liefste willen? Dan kantelt het gesprek.’ Dat laatste is volgens Meijer één van de redenen dat het nu gelukt is met deze sectorplannen. ‘Je hebt als hoogleraar experimentele fysica nu eenmaal iets anders nodig dan als hoogleraar Duits. ‘Je moet per discipline kijken wat nodig is. Daarom is het zo belangrijk om samen op te trekken – ook met NWO – om te zorgen dat alle doelstellingen zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd.’

Mark Bovens

Boksen boven onze gewichtsklasse kan alleen als we onze krachten bundelen

Mark Bovens, covoorzitter Nationale Commissie Sectorplannen

Weten wie waar goed in is

Volgens Bovens en Meijer heeft Nederland het perfecte formaat om intensief samen te werken. Het is klein genoeg om elkaar te kennen en te vertrouwen, en alles is bereisbaar. Meijer: ‘We hebben allemaal overal promovendi zitten en we weten wie waar goed in is. De verdeling en profilering ontstond daardoor veelal organisch, wij hebben als commissie niet hoeven duwen. Uiteindelijk willen de meeste mensen dat we als heel Nederland vooruitkomen. Mooi om te zien.’ Bovens ziet dat ook. ‘Er zijn nu duidelijke aanspreekpunten voor het ministerie en we hebben goede overlegstructuren vastgesteld, inclusief bureauondersteuning. Dat gaat niet meer verloren, ook niet als er bij volgende formaties minder geld beschikbaar is. Wereldwijd gezien boksen we in Nederland ver boven onze gewichtsklasse en dat kunnen we alleen blijven doen als we onze krachten bundelen. Deze sectorplannen hebben daar een belangrijk fundament voor gelegd. United we stand, divided we fall.’

Bert Meijer

Twintig miljoen euro leidde tot meer diversiteit, meer studenten, landelijke doelen en betere samenwerking

Bert Meijer, covoorzitter Nationale Commissie Sectorplannen

Landelijke doelen: wat eraan voorafging

Als voorzitter van het toenmalige NWO-gebied chemische wetenschappen stond chemicus Bert Meijer aan de wieg van de sectorplannen. Premier Balkenende had in 2003 een platform opgericht om innovatie en ondernemerschap te stimuleren. Opvallend: chemie was daar geen onderdeel van. Tot grote verbazing van Meijer.

Het ministerie van OCW vond dat chemie met nogal kleine studentenaantallen niet zo relevant was. Inkrimpen zou beter zijn, terwijl Meijer juist vond dat een sterke groei nodig was. Zet maar op papier hoe je dat voor je ziet, luidde de uitnodiging van het ministerie. Zo werkte Meijer al in 2006 aan de eerste plannen voor scheikunde en natuurkunde. Hij zag van heel dichtbij wat zoiets oplevert: er kwam in 2010 twintig miljoen euro beschikbaar en dat leidde tot meer diversiteit, meer studenten, landelijke doelen en betere samenwerking. In de raad voor scheikunde en natuurkunde die ook werd opgetuigd, met Robbert Dijkgraaf en Bert Meijer als voorzitter en vicevoorzitter, ontstond al snel het idee de sectorplannen uit te breiden naar andere sectoren.

Handen nog niet op elkaar

Mark Bovens, toen nog voorzitter van de Sociaal- Wetenschappelijke Raad van de KNAW, kreeg tien jaar geleden de handen nog niet op elkaar voor een sectorplan voor de sociale en geesteswetenschappen. Sectorplannen werden vooral gezien als een verkapte bezuinigingsmaatregel: besparen onder het mom van efficiënter werken. ‘Toen kwam er vijf jaar geleden bij de kabinetsformatie zeventig miljoen beschikbaar. Zestig miljoen ging naar bèta en techniek. SSH kreeg maar tien miljoen. In Den Haag werd gezegd dat we bij een volgende ronde helemaal niets zouden krijgen als we niet snel onze zaakjes op orde hadden. Ik vond tien miljoen veel te weinig, een belediging eigenlijk. Dus ik ben aan de slag gegaan.’

Remmende voorsprong

‘Er kwam een goed plan én een SSH-raad’, vertelt Meijer. ‘Iedereen was enthousiast. Ik dacht dat mijn taak er wel op zat.’ Totdat vroeg in de vorige kabinetsformatie duidelijk werd dat er in 2022 veel geld beschikbaar zou komen. Er moesten nieuwe sectorplannen komen en snel ook. Meijer en Bovens werden aangesteld als voorzitters. Henriëtte van der Horst (huisartsgeneeskunde), ecoloog Louise Vet en historicus Beatrice de Graaf completeerden de commissie. Bovens: ‘Bèta en techniek hadden al veel om verder op te bouwen. Voor medisch gold een beetje de wet van de remmende voorsprong. Ze waren al sterk georganiseerd maar dat was meer vanuit de UMC’s richting VWS. Zij moesten snel een draai maken naar onderwijs en onderzoek, en hun plannen aanpassen op wat OCW wilde. Dat hebben ze in krap een half jaar goed voor elkaar gekregen.’

Zorg dat je klaar zit

Ook SSH was inmiddels goed georganiseerd dankzij de SSH-raad. Maar het was niet per se makkelijk, onder andere omdat SSH veel decanen telt, 54 om precies te zijn. Daarnaast zijn er grote verschillen tussen de disciplines en leefde niet bij iedereen het idee dat het echt wat zou opleveren. Bovens: ‘Economie heeft aanvankelijk niet meegedaan bijvoorbeeld. Bij de vorige ronde ging het grootste deel van het geld naar rechtsgeleerdheid. Ik heb toen tegen de andere decanen gezegd: jullie komen nu niet aan de beurt, maar zorg ervoor dat jullie bij de volgende ronde klaar zitten. En dat namen ze ter harte.’

Tekst: Bianca Looman