Een (loop) baan voor het leven

Net als bij andere loopbanen, is het verloop van een academische carrière voor iedereen verschillend. Voor de een loopt het – al dan niet gedroomde – carrièrepad langs de verschillende NWO-talentbeurzen. Een ander ontdekt gaandeweg dat onderwijs geven leuker is dan onderzoek doen. Vijf (ex-)academici vertellen over hun drijfveren, ambities en de toevallige omstandigheden die een carrière vormgeven.

Tekst: Marieke Buijs,  beeld: Vijselaar en Sixma

De universiteit biedt in de praktijk slechts plek aan zo’n dertig procent van de promovendi. En ook bij elke vervolgstap zijn er meer gegadigden dan plekken. ‘Dat brengt verantwoordelijkheden met zich mee voor universiteiten’, zegt Paul Boselie, hoogleraar bestuurs- en organisatiewetenschap en voorzitter van Erkennen en Waarderen aan de Universiteit Utrecht. ‘Het academische huis piept en kraakt. Het zal anders moeten, anders lopen mensen weg.’ 

In de achterhoede

Volgens Boselie moeten universiteiten meer werk maken van duurzame inzetbaarheid. ‘Je biedt geen baan voor het leven, wel een loopbaan voor het leven. Dat vraagt om een mentaliteitsverandering. Wees transparant over de beperkte mogelijkheden binnen de universiteit. Kijk samen naar welzijn, arbeidsmarkt en carrièremogelijkheden. Waar ligt het hart van je promovenda, wat maakt haar trots? Welke competenties heeft ze en moet ze nog opbouwen, die ook elders van waarde zijn? Dat proces vergt aandacht. Je moet als promotor niet alleen bezig zijn met het boekje dat af moet en de publicaties die daarvoor nodig zijn.’ Op veel andere werkplekken is zo’n loopbaanperspectief volkomen vanzelfsprekend. ‘Mensen uit het bedrijfsleven, bij de overheid of in ziekenhuizen horen zo’n relaas met verbazing aan. Het zijn zulke open deuren. Maar niet op de universiteit, wij bevinden ons echt in de achterhoede.’

Het academische huis piept en kraakt. Het zal anders moeten, anders lopen mensen weg

Paul Boeselie, hoogleraar bestuurs-en organisatiewetenschap, UU

Prangende kwesties

Synchroon aan het plaveien van de weg naar buiten, moeten universiteiten ook de deuren openen voor de talenten uit die buitenwereld, stelt Boselie. Prangende kwesties als klimaatverandering, digitalisering en groeiende ongelijkheid zijn zo complex, dat nieuwe inzichten alleen kunnen worden opgedaan door teams van mensen met verschillende vaardigheden en expertises. Bijvoorbeeld als het gaat om datamanagement, onderwijs of communicatie. ‘We hebben de kans om het anders in te richten, er zijn middelen vanuit de overheid. Nu is er visie nodig om die verschillende talenten tot hun recht te laten komen.’

Vijf loopbanen in en rond de academie

Archeologie fascineerde Esther Plomp al toen ze nog op de middelbare school zat en ze een snuffelstage organiseerde bij een Utrechtse opgraving. ‘Het gegeven dat al die voorwerpen bijdragen aan een verhaal over ons verleden en dat jij de eerste bent die met objecten in aanraking komt, vond ik heel bijzonder.’

Als eerste telg uit haar familie ging ze naar de universiteit en kreeg ze tijdens veldwerk een indruk van het promovendi-bestaan. Lezen, schrijven en opgravingen, dat zag Plomp ook wel zitten en dus solliciteerde ze op een promotieplek. ‘Het eerste jaar was heel fijn, dan ben je je breed aan het oriënteren en het traject aan het vormgeven.’ Maar naarmate de tijd verstrijkt en haar pionierswerk bij het gebruik van een nieuwe techniek voor herkomstanalyses weerbarstig bleek, nam de druk toe. ‘In onderzoek bevind je je aan de rand van nieuwe kennis en de enige manier om die kennis te ontsluiten, is dingen proberen en paden bewandelen die ook dood kunnen lopen. Maar als je zo’n doodlopend pad blijkt te hebben bewandeld, is het heel moeilijk over die exercitie te publiceren, hoe waardevol die informatie ook kan zijn voor anderen. Dat vond ik heel frustrerend.’

Op zoek naar manieren om collega’s toch te informeren over de methodologische kennis die ze door schade en schande had opgedaan, stuit Plomp op het platform protocols.io. ‘Zo kwam ik in aanraking met de OpenScience-beweging. Het was fijn om medestanders te vinden en te ontdekken dat er posities zijn op universiteiten om mee te werken aan die verandering.’

In 2018 begon ze als data steward aan de TU Delft en nu begeleidt ze onderzoekers bij het organiseren en delen van hun gegevens, protocollen en software. ‘Ik bied mensen nu de hulp die ik zelf heb gemist en vind het fijn om bij te dragen aan een wereld waarin transparante wetenschap de norm zal zijn. Dan heb ik gewoon vijftien jaar te vroeg mijn promotie gedaan.’

In het tweede jaar van haar studie geneeskunde besloot Laila Ritsma over te stappen naar de studie die ze eigenlijk meer iets vond voor ‘nerds in labjassen’: biomedische wetenschappen. Hoewel ze van kinds af aan arts wilde worden, bleek de overstap een schot in de roos. In plaats van rijtjes stampen, stond analyse centraal. ‘Ik vond die puzzels in de celbiologie, die cascades van processen die elkaar beïnvloeden en die je kunt manipuleren fascinerend.’

Ze ging promoveren, deed een postdoc in de VS en kon met onder meer een Veni-beurs haar eigen team samenstellen voor onderzoek naar slapende tumorcellen in levende muizen. ‘Dat project was uiteindelijk heel succesvol, we hebben er in goede tijdschriften over gepubliceerd.’ Alleen duurde het door praktische complicaties lang voordat de resultaten binnenkwamen. En dus was het moeilijk voor Ritsma om nieuwe financiering aan te vragen voor onderzoek dat op die resultaten zou voortborduren. De geboorte van haar tweede kind en de covid-pandemie bemoeilijkten die aanvragen verder. ‘Er kwam te veel bij elkaar. Ik schreef met een drie weken oude baby thuis aan een onderzoeksvoorstel en vervolgens tijdens lockdowns in de avonduren. Niet de momenten waarop je het scherpst bent.’

Ritsma besloot het op z’n beloop te laten. ‘Dat was spannend, want je weet dat de kans op een academische vervolgstap steeds kleiner wordt.’ Ze oriënteerde zich op alternatieven zoals ondersteunende banen op de universiteit of een onderzoeksfunctie in het bedrijfsleven. Enthousiaste verhalen van vrienden lokten haar richting die tweede optie.

Nu werkt ze als onderzoeksleider bij Charles River Laboratories in Leiden. ‘Toen ik vertelde over de overstap zeiden veel mensen dat ze dachten dat ik het nu juist wél zou redden in de wetenschap. Misschien had dat gekund, als ik een langere adem had gehad. Maar dit is geen zielig verhaal, ik ben heel blij met de beslissing. Ik doe interessant onderzoek dat relevant is voor patiënten. En ik ervaar meer waardering. Ik spreek mijn manager geregeld over mijn carrièreperspectief en hoe ik me kan blijven ontwikkelen.’

De behoefte iets te betekenen voor mensen die de pech hebben ziek te worden, vormt de rode draad in Monique van der Wardts carrière. ‘Toch wist ik van jongs af aan dat ik dat niet als arts wilde doen. Die directe verantwoordelijkheid leek me te zwaar.’ En dus hoopte ze via een studie en promotie in de medische biologie bij te dragen aan betere behandelperspectieven voor patiënten.

Dat lukte. Ze was gegrepen door haar onderzoek naar het functioneren van de schildklier. ‘Ons onderzoek resulteerde in een behandeling voor mensen met de zeldzame ernstige schildklierziekte AHDS. Een grote doorbraak, want voordien stonden artsen met lege handen.’

Maar na verloop van tijd begon haar affiniteit te verschuiven. ‘Ik ging het steeds leuker vinden om jonge onderzoekers te begeleiden. Maar ik kreeg de indruk dat de nadruk op onderwijs op de universiteit een heilloze weg zou zijn. Ik voelde de druk om te publiceren en beurzen aan te vragen en ging van het ene tijdelijke contract naar het volgende.’ In die periode begeleidde Van der Wardt ook een aantal hbo-studenten en zo kwam ze in contact met hun docenten. ‘Op het hbo zag ik meer mogelijkheden om me toe te leggen op onderwijs.’

Als hoofddocent bij de opleiding Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek draagt Van der Wardt nog steeds bij aan het perspectief voor patiënten, maar dan via het opleiden van de nieuwe generatie laboratoriummedewerkers en onderzoekers. Ze geeft verschillende vakken en denkt mee over de ontwikkeling van het curriculum. En zo kwam ze toch weer terug bij de combinatie van onderzoek en onderwijs. ‘De beste manier om onze studenten in contact te brengen met academisch onderzoek is om dat onderzoek naar het hbo te halen.’ En dus zet ze met universiteiten onderzoeksprojecten op en begeleidt ze de zoektocht naar biomarkers voor vitamine B12-deficiëntie en pijn. ‘Ik heb geen moment spijt gehad van het verlaten van de universiteit. Ik denk dat universiteiten en hbo’s elkaar aanvullen in het opleiden van jonge mensen die de wereld van morgen vormgeven.’

A l tijdens haar master in ontwikkelingsstudies werd Patricia Schor zich bewust van de tegenstellingen in ontwikkelingssamenwerking. ‘Aan de ene kant is er de goedbedoelde bereidheid om te helpen, maar tegelijkertijd klinkt er een koloniale echo door in de organisatie van die hulp. In het mondiale noorden wordt bepaald welke projecten financiering krijgen en of het gender, mensenrechten of gezondheidszorg is waar het zuiden behoefte aan heeft.’

Maar toen Oxfam Novib een vacature had voor projectleider in Portugeestalige Afrikaanse landen, besloot de Braziliaanse Schor het er toch op te wagen. ‘Daar heb ik geen spijt van. Ik heb veel geleerd van de vindingrijke en dappere mensen die ik ontmoette. Mensen die radiostations of vakbonden opzetten in het autoritaire Guinee-Bissau en Angola.’ Maar haar fundamentele kritiek op ontwikkelingssamenwerking werd niet ontkracht. ‘Het bleef knagen en tegelijkertijd voelde ik de behoefte aan intellectuele verdieping en voeding. Ik wilde promoveren.’

De witte Europese kijk op de geschiedenis, Afrika en mensen van kleur waren thema’s die Schor altijd fascineerden en ze schreef een plan om die te onderzoeken in de postkoloniale Portugese literatuur. Haar ervaringen bij Oxfam, als migrant en als activist, inspireerden haar daarbij. ‘Je moet als wetenschapper een voet in de samenleving hebben, zodat je inzicht krijgt in een breed palet aan menselijke ervaringen. Hoe kun je onderzoek doen naar macht en autoriteit als je nooit buitenstaander bent geweest?’

Het bleek niet eenvoudig haar promotieonderzoek gefinancierd te krijgen en toen ze uiteindelijk onbetaald startte aan de Universiteit Utrecht, voelde ze zich niet welkom. ‘Als “niet-westerse allochtoon” krijg je altijd het nadeel van de twijfel, ook in de academische wereld. Het is heel vermoeiend steeds het tegendeel te moeten bewijzen.’

Na haar promotie en een reeks tijdelijke onderwijsaanstellingen bij het Amsterdam University College heeft Schor inmiddels een Veni-beurs op zak. Maar thuis voelt ze zich nog steeds niet op de Nederlandse universiteit. ‘We hebben het graag over diversiteit, maar de universiteit blijft tamelijk homogeen. Als je onderzoek kritisch is op Nederlandse instituties – waaronder de academie – stuit je op weerstand.’

Niemand in zijn familie studeerde en dus had Stefan van der Stigchel geen concreet beeld van wat er op een universiteit gebeurt. Informatieboekjes in de bieb gaven hem een vage notie dat er een plek bestond waar werd uitgeplozen hoe dingen zitten. ‘Dat was ook wat ik zelf graag deed. Wij hadden een Commodore 64 en ik wilde precies uitdokteren hoe die spellen in elkaar steken.’ Andere jeugdervaringen wakkerden interesse in het brein aan. ‘Ik heb een verstoorde motoriek en ondervroeg mijn therapeut over waarom ik motorisch minder sterk was dan andere kinderen. Zo leerde ik hoe de hersenen je lijf aansturen en wat daarin mis kan gaan.’

Toen Van der Stigchel in een studiekeuzegids Cognitieve Kunstmatige Intelligentie zag staan, kwamen al die dingen samen. ‘Ik vond de studie razend interessant, maar mijn liefde voor onderzoek werd pas echt ontstoken toen ik voor mijn scriptie naar de VS ging. Daar belandde ik in een stimulerend lab, met boeiende lezingen, gemotiveerde promovendi die in hun avonduren extra colleges volgden en de auteur van ons belangrijkste studieboek aan de lunchtafel.’ Van der Stigchel had gevonden wat hij onbewust had gezocht.

Die liefde is gebleven. Dit voorjaar ontving hij een Vici-beurs voor onderzoek naar individuele verschillen in aandachtsverwerking. ‘Het is fantastisch om met een team aan een onderzoeksvraag te werken. Ik hou van de uitdaging de juiste technieken in te zetten om weer een nieuw puzzelstukje in te voegen in ons begrip van hoe de wereld werkt.’ Hoewel Van der Stigchel zich niet meer dag in dag uit in de experimenteerruimtes begeeft, is hij nauw betrokken. ‘Het liefst bevind ik me tussen de jonge onderzoekers. Ik vind het belangrijk een omgeving te scheppen waarin zij kunnen groeien. Ik spreek mijn promovendi wekelijks en denk mee over resultaten en nieuwe projecten. Dat scherpt mijn geest en houdt me jong.’