Oplossingen voor overmorgen

Hoe kunnen wetenschap, overheid en bedrijfsleven het beste samenwerken, gezien de grote maatschappelijke opgaven waar we voor staan? En waar mogen we dan op hopen in 2040? Burgemeester Paul Depla, werkgeversvoorman Jacco Vonhof, KNAW-president Marileen Dogterom en directeur Pieter Hasekamp van de rekenmeesters van het CPB hebben wel een idee.

Tekst: Malou van Hintum, beeld: Lynne Brouwer

Klimaat, arbeidsmarkt, digitalisering, duurzaamheid, kansenongelijkheid, mobiliteit: de vraagstukken waarvoor een beroep wordt gedaan op wetenschappers, lijken in aantal en intensiteit toe te nemen. Wat mogen we van de wetenschap verwachten?

Tandje meer impact graag

‘Ik hoop dat we over vijftien jaar nog steeds een bloeiend MKB hebben, dat de kennis en wetenschap in Nederland eraan bijdragen dat we als land onze klimaat- en andere doelen halen en als bedrijven toekomstbestendig worden’, zegt Jacco Vonhof, voorzitter van MKB-Nederland. ‘Vijftien jaar geleden wisten ondernemers vaak niet waar wetenschappers mee bezig waren, maar de afgelopen jaren wordt steeds meer kennis met het MKB gedeeld en toepasbaar gemaakt, met name via hbo en mbo. Daarnaast brengt de wetenschap mooie startups en nieuwe technologische inzichten voort. Maar dat mag nog wel een tandje meer. De wetenschap zou haar derde wettelijke taak – impact genereren – kunnen verbeteren door toetsbaar te laten zien welk effect onderzoek heeft. Uiteindelijk wil je dat je inzichten worden vertaald naar de praktijk en de samenleving. Dit kan goed in samenwerking met het bedrijfsleven.’

Jacco Vonhof
'Bedrijfsleven en wetenschap hebben elkaar nodig' - Jacco Vonhof, MKB-Nederland

Dorpsplein van de toekomst

Paul Depla, burgemeester van Breda en voorzitter van de G40 (het netwerk van 41 middelgrote Nederlandse steden, red.), formuleert zijn drie ambities voor 2040. ‘Mijn inhoudelijke ambitie is een ongedeelde stad. We moeten werken aan kansengelijkheid, zodat de stad niet nog verder uit elkaar valt. Onze bestuurlijke opgave is om als stad en regio minder afhankelijk te worden van het rijk. Als we meer lokale handelingsvrijheid hebben en in staat zijn om meer lokale arrangementen te maken, kunnen we de tweedeling in de samenleving stoppen. Daarvoor zijn – mijn derde ambitie – bestuurders met lef nodig, die naar voren willen stappen en verantwoordelijkheid willen nemen.’ Om die ambities te kunnen realiseren, zijn wetenschappers nodig, volgens Depla. ‘Als bestuurder zijn we soms te veel gebonden aan de oplossingen van gisteren en eergisteren. Wetenschappers kunnen helpen om de opgaves van morgen en de oplossingen van overmorgen te verkennen.’ Hij noemt twee urgente kwesties: voorkomen dat de georganiseerde misdaad zich steeds verder verspreidt in de wijk en de vraag beantwoorden wat een ‘eigentijds dorpsplein’ is. ‘Het gaat dan om plekken waar mensen elkaar kunnen treffen, zich met elkaar kunnen verbinden, samen dingen kunnen doen. Vroeger was dat het dorpsplein. Maar wat is het dorpsplein van de toekomst? Met voorzieningen van vroeger ga je de problemen van de toekomst niet oplossen. Maar hoe kan het dan wél?’

Paul Depla, G40
'Met voorzieningen van vroeger ga je de problemen van de toekomst niet oplossen' - Paul Depla, G40

Niet te sturen

‘Wij hebben een brugfunctie tussen wetenschap en beleid’, zegt Pieter Hasekamp, directeur van het Centraal Planbureau. Hij constateert dat wetenschappelijke inzichten vaak worden toegepast als de situatie urgent wordt. ‘Je zag tijdens de pandemie dat het mogelijk werd om in korte tijd vaccins te ontwikkelen en te produceren toen het absoluut noodzakelijk was. De inzichten die daaraan ten grondslag liggen, waren er al járen. Datzelfde zie je bij zonneceltechnologie. Die kennis is er al heel lang, maar de ontwikkeling en productie namen pas echt een vlucht toen het klimaatprobleem urgent werd.’Hij benadrukt dat er ruimte moet blijven voor fundamenteel onderzoek. ‘Het is lastig om nu in te schatten welke wetenschappelijke inzichten in de toekomst van nut zijn. Sommige misschien nooit en bij andere komen we er pas na vijftien jaar achter. Fundamenteel onderzoek is per definitie niet te sturen.’

Pieter Hasekamp, CPB
'Wetenschap moet geen consultancy worden' - Pieter Hasekamp, CPB

Rolvastheid noodzakelijk

Marileen Dogterom, president van de KNAW, constateert dat wetenschap al deel uitmaakt van de samenleving ‘zo lang we ons dat kunnen herinneren’. Zij benadrukt de noodzaak van rolvastheid. ‘Als wetenschappers zijn we verplicht om waar dat relevant is, kennis beschikbaar te stellen en die over disciplines heen te integreren. Tijdens de pandemie werden aanvankelijk alleen medische adviezen gegeven, adviezen vanuit de gedragswetenschappen kwamen veel minder aan bod. Dat moet de volgende keer beter. We moeten onze kennis integreren en op een efficiënte manier paraat hebben als de actualiteit daar om vraagt. Daar ligt voor ons een opgave: hoe kunnen we dat beter organiseren voor complexe problemen die om expertise van verschillende disciplines vragen? Maar het zijn de politici die de afwegingen maken en de besluiten nemen. Dat is niet des wetenschappers.’

Marileen Dogterom, KNAW
'Kennis moet efficiënt beschikbaar zijn als de actualiteit daar om vraagt' - Marileen Dogterom, KNAW.

Maakbaarheidsdenken

Wat is dan wel ‘des wetenschappers’? En waar en wanneer mogen overheid en bedrijfsleven een vinger in de pap hebben? ‘Wetenschap is er om kennis te ontwikkelen. Het bedrijfsleven is er vooral om producten en diensten op de markt te brengen. De overheid kan beide faciliteren’, vindt Hasekamp. ‘Die rollen kun je bij elkaar brengen, maar je moet wel oppassen dat je niet te veel bij elkaar op schoot zit. Wetenschap moet geen consultancy worden. Intussen zie ik juist de trend om nog meer te gaan samenwerken: er is een missiegedreven innovatiebeleid, we hebben het Groeifonds (tussen 2021 en 2025 investeert het kabinet twintig miljard euro in projecten die zorgen voor economische groei, red.) en ik weet niet of dat altijd werkt. Het lijkt me goed dat de overheid nadenkt over maatschappelijke opgaven en over de vraag hoe ze daarbij de wetenschap en het bedrijfsleven kan betrekken. Tegelijkertijd moet je daarbij heel erg oppassen voor tunnelvisie en een te groot maakbaarheidsdenken. Innovatiebeleid moet initiatieven breed de ruimte geven. Zeker als ergens een pot met geld klaarstaat, hebben wetenschappers de neiging om mee te buigen. Als er een maatschappelijke vraag ligt, is het goed als de wetenschap daar antwoord op kan geven. Maar ze moet ook haar basistaak van fundamenteel onderzoek uitvoeren en kennisverbreding niet verwaarlozen. Ik zeg niet dat dat nu aan de hand is, maar wel dat je daar alert op moet zijn.’

Vergezicht meegeven

‘Je kunt nooit te veel samenwerken. Zo lang je maar duidelijke afspraken maakt en transparant bent over je rol en je belangen’, zegt Dogterom. ‘Exclusief samenwerken, kennis afschermen zodat maar één bedrijf ervan kan profiteren … daar moet je mee oppassen. Het is nog altijd vrij gebruikelijk dat het intellectueel eigendom exclusief bij één bedrijf terechtkomt, met het argument dat bedrijven het zich anders niet kunnen permitteren om iets te ontwikkelen. Maar die kennis hebben wij als maatschappij met z’n allen opgehoest. Daar moeten we dus wat creatiever over nadenken: van wie is de kennis die je samen ontwikkelt en wie mag daar geld mee verdienen?’

Vonhof stelt vast dat wetenschappers ‘over het algemeen niet de beste ondernemers zijn’. ‘Bedrijfsleven en wetenschap hebben elkaar dan ook nodig. Ik denk dat we in Nederland op de goede weg zijn met publiekprivaat onderzoek, natuurlijk met afbakening van de eigen rol. We bouwen inmiddels zeer sterke consortia.’ Voor Depla is goed opdrachtgeverschap relevant. ‘Wanneer je als bestuurder gebruik wilt maken van de kennis en kunde van wetenschappers, vereist dat een heldere, langdurige dialoog. Zo kun je elkaar versterken, want met onze eigen ervaringen kunnen we helpen de wetenschappelijke opgave nog beter in beeld te krijgen. Bestuurders moeten niet hun probleem over de schutting van de wetenschap gooien en denken dat het dan wel goed komt. Andersom moeten wetenschappers niet alleen de praktijk beschrijven, maar die ook verder brengen. Ik hoop dat zij ons steeds dat vergezicht kunnen meegeven.’