Naar inhoud springen

Oudfrans

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Oudfrans
Ancien français
Gesproken in Noord-Frankrijk, delen van België, Zwitserland
Uitgestorven in In de 14e eeuw ontwikkeld tot Middelfrans
Taalfamilie
Alfabet Latijns alfabet
Taalcodes
ISO 639-2 fro
ISO 639-3 fro
Portaal  Portaalicoon   Taal

Het Oudfrans is het Frans zoals dat in het noorden van Frankrijk gesproken werd van de 9e tot de 14e eeuw. Het heeft zich via het Middelfrans ontwikkeld tot het Nieuwfrans, dat door keizer Napoleon Bonaparte tot standaardtaal werd verheven voor internationale betrekkingen, wetgeving, bestuur, rechtspraak en postbezorging in de gebieden waar hij heerste, daaronder de Lage Landen. In wat nu Frankrijk is drong het Nieuwfrans door in literatuur en media. Het Oudfrans is samen met enkele nauw verwante talen zoals het Waals en Picardisch rechtstreeks voortgekomen uit de langues d'oïl.

De geschiedenis van het Oudfrans begon toen het zuiden van Gallië onder Romeinse bezetting kwam. In 118 v.Chr. werd de eerste belangrijke Romeinse nederzetting in die streek gesticht in Narbonne, de latere hoofdstad van Gallia Narbonensis en het Latijn als algemene taal voor wetgeving en bestuur werd ingevoerd. De soldaten spraken Volks- of vulgair Latijn.

In de tijd van Plautus (ca. 250-184 v.Chr.) was de fonologische structuur van het klassieke Latijn al behoorlijk veranderd; dit leidde uiteindelijk tot het vulgair latijn. Dit was de voorloper van alle Romaanse talen, inclusief het Oudfrans.

Met de verovering van Gallië door Julius Caesar in de 1e eeuw v.Chr. werd het Latijn de overheersende taal in Noord-Gallië, hoewel de oorspronkelijke bevolking haar eigen taal, het Gallisch (een Keltische taal), nog lang heeft vastgehouden: in de 6e eeuw werd dit nog gesproken door de boeren op het platteland. De invloed van het Gallische substraat is nog terug te zien in de woordenschat van het Oudfrans, dat naar schatting 150 woorden van Gallische herkomst telt, bijv. bièvre 'bever', brif 'talent, finesse', grenon 'snor', muchier 'verbergen', seüs 'bloedhond' en seuwe 'touw'. Het Franse woord voor 'paard', cheval, komt uit het klassiek Latijn caballus 'knol', maar dat heeft het ontleend aan Gallische *cappilos 'pakpaard' (vgl. Welsh ceffyl, Bretons vero. kefel). Via het soldatenlatijn is dit woord ook in andere Romaanse talen beland: Catalaans cavall, Italiaans cavallo, Portugees cavalo, Spaans caballo, Roemeens cal, enz.

Superstraat: Frankisch

[bewerken | brontekst bewerken]

In de 4e en de 5e eeuw vielen steeds meer Germaanse stammen het Romeinse Rijk binnen (zie ook Grote Volksverhuizing). Noord-Gallië werd uiteindelijk bezet door de Franken, die hun eigen taal spraken, het Frankisch. Als gevolg hiervan kwamen veel (wellicht 15 procent van de totale woordenschat) leenwoorden van Frankische oorsprong in het Frans terecht. Enkele voorbeelden zijn bosc, bois ‘bos; hout’ (< *busk; vgl. Nederlands bos, Duits Busch ‘struik’), guarder, warder 'bewaken' (< *wardōn; vgl. Middelnederlands wa(e)rden ‘wachten, bewaken’, Dt. warten) en hache 'aks' (< *hāppia ‘sikkelvormig snoeimes’; vgl. Ndl. heep, hiep, Dt. Hippe). Doordat er meerdere Germaanse stammen tegelijkertijd in Gallië actief waren, waaronder naast de Franken ook de Bourgondiërs en de Visigoten, is van sommige germanismen de precieze herkomst moeilijk te achterhalen.

In deze zelfde periode schoof de Germaans/Romaanse taalgrens op naar het zuiden, maar na de Frankische kerstening werd het Latijn zowel in gesproken als geschreven vorm opnieuw belangrijk zodat deze ontwikkeling weer werd omgedraaid.

Men is de benamingen "Frans" en "Frankrijk" - beide afgeleid van het etnoniem Frankisch - vanaf de Middeleeuwen gaan gebruiken voor heel Gallië. De benaming langue d'oïl werd gebruikt om de in Noord-Gallië gesproken dialecten te onderscheiden van die in Zuid-Gallië, het Occitaans. Beide benamingen verwijzen naar het tussenwerpsel ter bevestiging of bestemming, vergelijk Occitaans òc tegenover Oudfrans oïl 'ja', een samentrekking uit o 'ja' + il 'hij' (alleen in de Noord-Gallische dialecten heeft lenitie van de laatste klank van hoc plaatsgehad, wat uiteindelijk leidde tot de vorm oui).

Op fonologisch vlak is het Frans van alle Romaanse talen waarschijnlijk het vernieuwendst geweest, waardoor het heden ten dage het verst afstaat van het Latijn, zowel qua grammatica als qua woordenschat en morfologie. Van de talrijke klankverschuivingen die de ontwikkeling van het Oudfrans hebben gekenmerkt worden hieronder alleen de belangrijkste besproken.

Een van de voornaamste klankverschuivingen in het Oudfrans betreft zowel de monoftongering als de diftongering van veel klinkers naargelang hun fonologische context. Het klassiek Latijn had zes monoftongen: /a/, /e/, /i/, /o/, /u/ en /y/, allemaal met een korte en een lange variant, en daarnaast de diftongen æ [aɪ], œ [oɪ̯] en au [aʊ̯]. In het Laatlatijn was het verschil tussen lange en korte klinker niet langer fonematisch, maar dit had slechts een gedeeltelijke samenvalling van de korte en de lange klinkers tot gevolg.

Veel korte klinkers uit het klassiek Latijn werden in het vulgair Latijn geleidelijk aan meer open gearticuleerd, terwijl de articulatie van lange klinkers nagenoeg hetzelfde bleef. Zo werd:

  • ē tot [e], maar e tot [ɛ].
  • ī tot [i], maar i tot [ɪ].
  • ō tot [o], maar o tot [ɔ].
  • ū tot [u], maar u tot [ʊ].

Alleen a en ā vielen samen tot [a]. De y, die voornamelijk in geleerde woorden van Oudgriekse herkomst voorkwam, ging helemaal op in de i. De æ [ɛː] viel samen met de korte e (en werd dus [ɛ]), de œ werd net als de lange e een [e]. De au neigde sterk naar [o] maar bleef in ieder geval in Gallië nog een tijdlang een diftong (dit blijkt zo meteen uit het feit dat de klassieke au in het Oudfrans anders werd behandeld dan zowel de korte als de lange o). Al met al telde het vulgair Latijn dus negen isochrone monoftongen en één diftong.

In het Oudfrans vond opnieuw fonemische neutralisatie plaats:

  • ɪ ging op in e.
  • ʊ ging op in o.

Met de overige zeven basisklanken gebeurde het volgende:

  • In beklemtoonde en open lettergrepen veranderde a vermoedelijk via [aɛ] of [æ] in [e]: māre [ˈmaːre] 'zee' > *[ˈmaɛ.rə] > mer; amāre 'liefhebben, houden van' > amer.
  • In gesloten lettergrepen is /a/ volgens de meeste taalkundigen altijd onveranderd gebleven: parte(m) 'deel' > part.
  • De Proto-Romaanse [ɛ] werd in open lettergrepen gediftongeerd tot ie [iɛ]: mel [mɛɫ] 'honing' > miel [miɛl].
  • In gesloten lettergrepen bleef de e onveranderd: tempus 'tijd; weer' > tens, tans.
  • e diftongeerde al gauw tot ei: rēge(m) 'koning' > rei; habēre 'hebben' > aveir.
  • [ɔ] werd de vallende diftong en eindelijk ue: cor [kɔr] 'hart' > quors [kuɔr] > cuer [kuer].
  • In open lettergrepen verglijdt o via ou tot eu: focus 'vuur' > fou (9e eeuw) > feu (12e).
  • In gesloten lettergrepen ging o op in u: cōrte [kor.te] 'hof' > curt, cort [kurt].
  • au werd definitief een monoftong, maar niet gebroken: aurum 'goud' > ōrum > or (niet *our of *uer).
  • i en u bleven onveranderd (liber ‘vrij’ > libre; mūrus ‘muur’ > murs).
  • Bij de nieuwe diftongen ai en ui was sprake van een voedende volgorde van regels. De diftongering was echter niet het gevolg van breking, maar een hiaatdelging als gevolg van een eerdere klinkerbotsing, die weer het gevolg was van de deletie van medeklinkers in intervocale positie.
  • Ook de lenitie van medeklinkers tot de halfklinker j leidde in veel gevallen tot nieuwe diftongen: facere 'maken, doen' > faire, lacte 'melk' > lait, nocte(m) 'nacht' > noit > nuit. De diftongen au en eu ontstonden in gesloten lettergrepen voor l.

De hierboven geschetste situatie moet overeenkomen met het Frans uit de 11e eeuw. Woorden uit de tekst van het Roelantslied zouden dan ongeveer zo hebben geklonken: faire ['fajrə], nuit [nujt].

Na 1100 traden opnieuw drastische veranderingen op in de uitspraak, maar niet in de spelling:

  • Aan het begin van de 12e eeuw moet de diftong ei zijn veranderd oi [ɔi]: rei > roi, veir > voir.
  • De achter in de mond gelegen klinker u komt naar voren en verandert in een [y], en bijgevolg verandert ook de tweeklank ue verandert in .

In de tweede helft van de 13e eeuw worden diftongen ofwel gemonoftongeerd, of het zwaartepunt verschuift naar het tweede element:

  • De diftong ai [aj] verandert in ɛ (waardoor bijvoorbeeld faire en trouvere gaan rijmen), au verandert in o.
  • eu verandert in [œ] (gesloten) ~ [ø] (open).
  • ie verandert in (gesloten) ~ je (open) (miel: [miɛl] > [mjɛl]).
  • oi [ɔi] verandert in .
  • ue verandert in [œ] (gesloten) ~ [ø] (open) (cuer > cœur)
  • ui verandert in [ɥi] (nuit [nɥit]).

Het wegvallen van de s voor medeklinkers leidde tot verlenging van de voorafgaande klinker. Rond 1300 verschilt het Franse klinkersysteem nog op twee punten van dat van het Nieuwfrans:

  • oi klinkt als , niet als wa.
  • de sjwa aan het einde van woorden, die tegenwoordig alleen nog maar wordt geschreven, is ook in de spreektaal nog te horen.

Syncope van onbeklemtoonde lettergrepen moet al zijn begonnen in het Laatlatijn, maar het duurde eeuwen voordat dit proces was voltooid. Dit is te zien aan een Oudfranse vorm als dei(f)t 'hij is schuldig; moet', die is ontstaan uit dēbet; als gevolg van syncope in combinatie met lenitie was de lettergreep in het Oudfrans al gesloten, en de diftongering van e in ei moet al hebben plaatsgevonden vóór de syncope, dus toen de lettergreep nog open was.

Syncope is met name van belang bij de vervoeging van sommige onregelmatige Franse werkwoorden (zie hieronder).

In de Nieuwfranse spreektaal zijn de meeste woorden oxytona, wat wil zeggen dat de klemtoon op de laatste lettergreep ligt. In het Oud- en Middelfrans bestonden twee mogelijkheden: de klemtoon viel op de laatste lettergreep of op de voorlaatste, waarbij de klinker in de laatste lettergreep was gereduceerd tot een sjwa. Dit was het gevolg van de syncope waarbij de plaats van de klemtoon niet meeveranderde; de klassiek Latijnse proparoxytona waren hierdoor veranderd in paroxytona (cálidus > caldus > chalt, chaut ‘warm’), terwijl bij de klassiek Latijnse paroxytonen de klemtoon was verschoven naar de laatste lettergreep (zoals in dēbet > deift ‘hij is schuldig; moet’). In geschreven teksten uit het midden van de 9e eeuw eindigen Oudfranse woorden nog op -us, -o of -a , maar dit veranderde al heel snel daarna in -s of -e.

Net als het Nieuwfrans kende ook het Oudfrans al neusklinkers. In tegenstelling tot tegenwoordig werd de medeklinker die de nasalering veroorzaakt had nog uitgesproken. In het woord vin [vĩn] ‘wijn’ was waarschijnlijk een i-achtige klinker te horen in plaats van de huidige [vɛ̃], en ook de combinaties en en ain moeten anders hebben geklonken.

De consonantmutaties die de ontwikkeling van het Oudfrans hebben gekenmerkt zijn grotendeels hetzelfde als in andere Romaanse talen:

  • De h werd net als tegenwoordig in het Oudfrans nog geschreven, maar moet al heel vroeg zijn verdwenen (zie ook h-deletie).
  • De stemloze velare plosief k (met het grafeem c) werd gepalataliseerd voor de klinkers e en i en in sommige gevallen - bijvoorbeeld in de Parijse dialecten - ook voor a. Dit werd gevolgd door assibilatie, en uiteindelijk leidde dit eerst tot de affricaten en uiteindelijk de sibilanten /ʦ/ en /ʧ/, afhankelijk van de taalvariant (in het Picardisch wordt cerf uitgesproken als /ʧɛrf/, en chambre als /kɑ̃mbrə/). Deze nieuwe klank heeft tot op de dag van vandaag het Latijnse grafeem c behouden. Evenzo is de stemhebbende velare plosief g- in veel gevallen veranderd in /j/, en daarna /ʤ/: jocus [ˈjɔ.kʊs] > gius, geus [ˈʤe.us] 'spel, speel; speelgoed'. Typisch Frans is verder de lenitie gevolgd door deletie van f, p en c voor en na klinkers; de al besproken Oudfranse vorm deift veranderde aldus eerst in deit, vervolgens in doit.

Met de letter z werd de combinatie ts weergegeven. Aan het woordeinde stond -x in principe voor -us. De Oudfranse spelling kende nog geen accent aigu, grave of circonflexe. De cedille bestond al wel; zo was het grafeem Ç een afkorting van de digraaf cz waarmee werd aangeduid dat een c als ts diende te worden uitgesproken en niet als k.

De Oudfranse grammatica wijkt sterker af van die van het Nieuwfrans dan bij andere Romaanse talen in dit stadium het geval was.

Zelfstandig naamwoord

[bewerken | brontekst bewerken]

In tegenstelling tot de andere Romaanse talen kende het Oudfrans het derde (onzijdige) geslacht al niet meer. De meeste woorden die in het Latijn onzijdig waren, waren in het Oudfrans mannelijk geworden. Alle zelfstandige naamwoorden werden bovendien voorzien van lidwoorden die waren afgeleid van de Latijnse aanwijzende voornaamwoorden ille en illa 'die daar, gene'. In de Eed van Straatsburg ontbraken de Oudfranse lidwoorden nog, maar in de Sequentia van de heilige Eulalie werden ze al wel gebruikt.

In de 9e eeuw eindigden de meeste vrouwelijke woorden nog op -a, zoals in het Latijn. Daarna trad snel klinkerreductie op, waardoor de woorden in de 10e eeuw op een sjwa eindigden.

Maar wat nog het meest opvalt is dat het Oudfrans twee naamvallen kende: de casus rectus en de casus obliquus, in de Franstalige grammatica cas sujet en cas régime genoemd. In de andere Romaanse talen (behalve het Oudoccitaans en Oud-Reto-Romaans) was dit tweecasussysteem in dezelfde tijd waarschijnlijk al helemaal verdwenen.

In het meervoud waren de meeste vormen al hetzelfde, in het enkelvoud bestond het onderscheid tussen de casus rectus en de casus obliquus vooral bij mannelijke woorden (net als in het Duits):

bepaald lidwoord
[bewerken | brontekst bewerken]
mannelijk vrouwelijk
enk. meerv. enk. meerv.
casus rectus li la les
casus obliquus le les
onbepaald lidwoord
[bewerken | brontekst bewerken]

Dit was net als in het Nieuwfrans hetzelfde voor mannelijk en vrouwelijk.

Eerste declinatie
[bewerken | brontekst bewerken]

Regelmatige vrouwelijke woorden

Deze woorden gaan terug op de declinatie volgens welke fēmina werd verbogen.

paradigma: fame 'vrouw'
enkelvoud meervoud
rectus la fame les fames
obliquus la fame les fames

Eerste declinatie (a): vrouwelijke hybriden

Deze woorden gaan terug op een andere dan de eerste Latijnse declinatie: riens (vervormd uit rien < rem, accusatief van rēs, vijfde declinatie) en citez (vervormd uit citet < cīvitātem, accusatief van cīvitās, derde declinatie)

paradigma: riens 'ding, zaak'
enkelvoud meervoud
rectus la riens les riens
obliquus la rien les riens
paradigma: citez 'stad'
enkelvoud meervoud
rectus la citez les citez
obliquus la cité(t) les citez
Tweede declinatie
[bewerken | brontekst bewerken]

Tot deze groep behoren de meeste mannelijke woorden die in het Latijn in de nominatief enkelvoud op -us eindigden; in het Oudfrans eindigden deze woorden in de nominatief enkelvoud ook nog op -s, in de casus obliquus in het algemeen op -o (Deus - Deo, Karlus - Karlo); er bestonden echter verschillen per dialect. De meervoudsvorm van de casus obliquus was gebaseerd op de Latijnse accusatief (veisins < vīcīnōs). Mannelijke woorden -is die in het Latijn volgens de derde declinatie werden verbogen en onzijdige woorden op -s zijn ook in deze categorie beland (peis, pois 'gewicht' < pēnsum; tens, tans 'tijd; weer' < tempus). Dit gold eveneens voor woorden die terug te leiden waren op Latijnse deelwoorden: -ens, -entem (sergenz < serviēns).

paradigma: veisins 'buurman'
enkelvoud meervoud
rectus li veisins li veisin
obliquus le veisin les veisins
paradigma: sergenz 'bediende, onderofficier'
enkelvoud meervoud
rectus li sergenz li sergent
obliquus le sergent les sergenz

tweede declinatie (a): mannelijke hybriden

Tot deze verbuigingsklasse behoren de meeste mannelijke woorden die in het Latijn in de nominatief enkelvoud niet op -us eindigen.

paradigma: pe(d)re 'vader'
enkelvoud meervoud
rectus li pe(d)re li pe(d)re
obliquus le pe(d)re les pe(d)res

Derde of gemengde declinatie

[bewerken | brontekst bewerken]

De derde declinatie omvatte in het Latijn zowel mannelijke als vrouwelijke vormen. In het Oudfrans werd slechts een beperkt aantal woorden ook volgens deze declinatie verbogen. De derde declinatie in het Oudfrans wordt onderverdeeld in vier subklassen:

derde declinatie (a): mannelijk

De eerste subgroep bevat onder meer de Latijnse nomina agentis, dat wil zeggen mannelijke woorden die terug te voeren zijn op het Latijnse achtervoegsel -ātōr en al deze woorden waren Latijnse paroxytona, dus in de nominatief enkelvoud viel de klemtoon op a: viātor, dictātor, cūrātor, en in de verbogen vorm op o± viātṓrem, dictātṓrem, cūrātṓrem.

In het Oudfrans leidde dit tot de volgende verbuigingsparadigma:

paradigma: trouvere 'minstreel'
enkelvoud meervoud
rectus li trouvere li trouveor
obliquus le trouveor les trouveors

derde declinatie (b): mannelijk<

De woorden uit deze groep stammen van woorden die in de nominaitef eindigden op -o en in de andere naamvallen op -onX. Ook hier verschuift in andere naamvallen dan de nominatief enkelvoud de klemtoon naar achteren: Cícerō - Cicerṓnem. De meeste abstracte vrouwelijke Latijnse woorden op -o, -onem hebben klasse IIIb niet gehaald. In deze groep vallen ook woorden met een niet-Latijnse herkomst zoals rectus gars, obliquus garçun 'soldaat, jongen, knecht' (ontleend aan het Oudfrankische *wrakkio 'banneling, krijger in vreemde dienst', waaruit Middelnederlands recke 'banneling, avonturier, rondzwervend krijger'). De woorden uit klasse IIIb vertonen veel klinkerwisseling.

paradigma: ber 'vrij man, edelman'
enkelvoud meervoud
rectus li ber li baron
obliquus le baron les barons
paradigma: compains 'kameraad, makker'
enkelvoud meervoud
rectus li compains li compaignon
obliquus le compaignon les compaignons
paradigma: gars 'soldaat, huurling; jongen, knecht'
enkelvoud meervoud
rectus li gars li garçon
obliquus le garçon les garçons

derde declinatie (c): vrouwelijk

Deze verbuigingsklasse bestond nog niet in het Latijn. Ook hier is in het meervoud geen verschil meer tussen de naamvallen:

paradigma: none 'non, kloosterlinge'
enkelvoud meervoud
rectus la none les nonains
obliquus la nonain les nonains

derde declinatie (d): gemengd

Dit is een restgroep waarin onregelmatige vormen zijn gemengd. Deze klasse is op dezelfde manier ontstaan als IIIa en IIIb: door verschuiving van de klemtoon. In de onderstaande voorbeelden zijn de grondwoorden sóror - sorṓrem, ī́nfāns - īnfántem, présbyter - presbýterum en sénior - seniṓrem. Alleen in het laatste voorbeeld (cómes - cómitem) bleef de klemtoon gelijk, wat voor een anomalie in de verbuiging zorgde.

paradigma: suer 'zuster'
enkelvoud meervoud
rectus la suer les serors
obliquus la seror les serors
paradigma: enfes 'kind'
enkelvoud meervoud
rectus li enfes li enfant
obliquus l'enfant les enfanz
paradigma: prestre 'priester'
enkelvoud meervoud
rectus li prestre li prevoire
obliquus le prevoire les prevoires
paradigma: sire 'heer'
enkelvoud meervoud
rectus li sire li sieur
obliquus le sieur les sieurs
paradigma: cuens 'graaf'
enkelvoud meervoud
rectus li cuens li conte
obliquus le conte les contes

De vervoeging van het Oudfranse werkwoord onderscheidt zich met name van die van Latijnse werkwoorden doordat er meer onregelmatigheden zijn. Ook zijn bepaalde enkelvoudige relatieve tijden - i.h.b. het preteritum exactum, futurum exactum en plusquamperfectum - verdwenen en vervangen door samengestelde tijden met als hulpwerkwoorden aveir 'hebben' of estre 'zijn'.

Werkwoorden op -er zonder umlaut

[bewerken | brontekst bewerken]

De meeste Oudfranse werkwoorden op -er stammen uit de Latijnse werkwoorden op -are en kennen geen umlaut in de stam:

paradigma: durer 'uithouden, weerstaan'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens preteritum imperfectum futurum presens imperfectum presens presens
je dur durai duroie durerai dur durasse dureroie
tu dures duras durois dureras durs durasses durerois dure
il dure dura duroit durera durt durast dureroit
nous durons durames duriiens/-ïons durerons durons durissons/-issiens dureriions/-ïons durons
vous durez durastes duriiez dureroiz/-ez durez durissoiz/-issez/-issiez dureriiez/-ïez durez
ils durent durerent duroient dureront durent durassent dureroient

Werkwoorden op -er met umlaut

[bewerken | brontekst bewerken]

In werkwoorden met umlaut in de stam is deze klinkerwisseling afhankelijk van de klemtoon. Deze kan vallen op de stam of uitgang. Klinkers in open lettergrepen ondergaan (zoals hierboven beschreven) andere veranderingen dan klinkers in gesloten lettergrepen. In het volgend paradigma is de alternantie a ~ ai. Daarnaast wordt in de aanvoegende wijs m geassimileerd tot n. Als gevolg van morfologische nivellering hebben in het Nieuwfrans alle stamklinkers dezelfde vorm (n het voorbeeld hieronder ai- gekregen.

paradigma: amer 'liefhebben'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens preteritum imperfectum futurum presens imperfectum presens presens
j’ aim amai amoie amerai aim amasse ameroie
tu aimes amas amois ameras ains amasses amerois aime
il aime ama amoit amera aint amast ameroit
nous amons amames amiiens/-ïons amerons amons amissons/-issiens ameriions/-ïons amons
vous amez amastes amiiez ameroiz/-ez amez amissoiz/-issez/-issiez ameriiez/-ïez amez
ils aiment amerent amoient ameront aiment amassent ameroient

Werkwoorden op -ir zonder infix

[bewerken | brontekst bewerken]
paradigma: dormir 'slapen'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens preteritum imperfectum futurum presens imperfectum presens presens
je dorm, dors dormis dormoie dormirai dorm dormisse dormiroie
tu dors dormis dormois dormiras dorms dormisses dormirois dorme
il dort dormit dormoit dormira dormt dormist dormiroit
nous dormons dormimes dormiiens/-ïons dormirons dormons dormissons/-issiens dormiriions/-ïons dormons
vous dormez dormistes dormiiez dormiroiz/-ez dormez dormissoiz/-issez/-issiez dormiriiez/-ïez dormez
ils dorment dormirent dormoient dormiront dorment dormissent dormiroient

Werkwoorden op -ir met infix

[bewerken | brontekst bewerken]

Het infix is(s)- (< Latijns -esc-) komt bij sommige werkwoorden tussen de stam en de uitgang te staan. Deze werkwoorden hebben nooit de klemtoon op de stam. In het Italiaans is dit infix nog het duidelijkst zichtbaar: finirfinisco, finisci (maar: dormirdormo, dormi).

paradigma: fenir 'beeïndigen'
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens preteritum imperfectum futurum presens imperfectum presens presens
je fenis feni fenissoie fenirai fenis fenisse feniroie
tu fenis fenis fenissois feniras fenis fenisses fenirois fenis
il fenist fenit fenissoit fenira fenist fenist feniroit
nous fenissons fenimes fenissiiens/-ïons fenirons fenissons fenissons/-issiens feniriions/-ïons fenissons
vous fenissez fenistes fenissiiez feniroiz/-ez fenissez fenissoiz/-issez/-issiez feniriiez/-ïez fenissez
ils fenissent fenirent fenissoient feniront fenissent fenissent feniroient

Werkwoorden op -re

[bewerken | brontekst bewerken]

Oudfranse werkwoorden op -re stammen uit de Latijnse infinitieven op -ere, met een sjwa tussen de stam en de uitgang.

paradigma: corre 'rennen' (in het Nieuwfrans courir)
 
indicatief conjunctief conditionalis imperatief
presens preteritum imperfectum futurum presens imperfectum presens presens
je cor(s) corui, corus coroie corrai cor corusse corroie
tu cors corus corois corras cors corusses corrois core
il cort coru coroit corra cort corust corroit
nous corons corumes coriiens/-ïons corrons corons corussons/-issiens corriions/-ïons corons
vous corez corustes coriiez corroiz/-ez corez corussoiz/-issez/-issiez corriiez/-ïez corez
ils corent corurent coroient corront corent corussent corroient

Werkwoorden op -oir

[bewerken | brontekst bewerken]

De meeste Nieuwfranse werkwoorden op -oir, die waren afgeleid van Latijnse werkwoorden op -ēre, eindigden in het Oudfrans nog op -eir (behalve avoir). Deze werkwoorden waren in het Oudfrans al onregelmatig en zijn dit nog steeds.

Zie ook Franse literatuur in de middeleeuwen.

Het Oudfrans is pas vanaf de 12e eeuw een echte schrijftaal geworden, waarin in het algemeen veranderingen die zich in de spreektaal voltrekken slechts met grote vertraging doorsijpelen. Het resultaat was diglossie, en de Franse orthografie is hierdoor tot op de dag van vandaag niet erg fonetisch (hoewel dit in het Engels natuurlijk veel erger is). Daarvoor was er al wel het een en ander in het Oudfrans opgeschreven.

De ontwikkeling van de Noord-Franse cultuur werd in gang gezet door het huis Capet. Hierdoor kregen de noordelijke gebieden van Gallië en daarmee ook de daar gesproken dialecten (de langues d'oïl) geleidelijk aan steeds meer prestige ten aanzien van de zuidelijkere regionen (in het bijzonder Aquitanië en Toulouse).

  • De Engelse en Limburgse Wikipedia-artikelen.
  • François de la Chaussée (1989), Initiation à la morphologie historique de l'ancien français, 3de druk, Parijs: Klincksieck (1st druk 1977). ISBN 2-252-01922-0
  • Xavier Delamarre (2003), Dictionnaire de la langue gauloise. Une approche linguistique du vieux-celtique continental, 2de druk, Parijs: Errance. ISBN 2877722376
  • Frédéric Duval (2009), Le Français médiéval, Turnhout: Brepols.
  • William W. Kibler (1984), An Introduction to Old French, New York: Modern Language Association of America.
  • André Lanly (1977, herdruk 1995, 2002), Morphologie historique des verbes français. Notions générales, conjugaisons régulières, verbes irréguliers, Parijs: Champion. ISBN 2-7453-0822-X
  • Mildred Katherine Pope (1952), From Latin to Modern French with Especial Consideration of Anglo-Norman Phonology and Morphology, 2de druk, Manchester: Manchester University Press (1st druk 1934).