This is the html version of the file https://repository.scp.nl/handle/publications/463.
Google automatically generates html versions of documents as we crawl the web.
Page 1
Samenleven

Page 2
Hoofdstuk 6 uit het Sociaal en Cultureel Rapport 2016
� Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2016
De toekomst tegemoet
Werken, leren, zorgen, samenleven en consumeren in het
Nederland van later
Redactie:
Andries van den Broek
Cretien van Campen
Jos de Haan
Anne Roeters
Monique Turkenburg
Lotte Vermeij
Sociaal en Cultureel Planbureau
Den Haag, december 2016

Page 3
143
6 Samenleven: veranderende verbanden en het risico
van segregatie
Lotte Vermeij en Josje den Ridder
6.1 Zorgen over sociale samenhang
De manier waarop we in Nederland samenleven, was de afgelopen jaren een van de
grootste maatschappelijke zorgen (Den Ridder et al. 2016a). Mensen verliezen hun
normen en waarden – bijvoorbeeld op het internet – waardoor we snel afglijden naar
een ego�stische, individualistische samenleving waarin iedereen bang is voor elkaar,’
zo verwoordt een man van 46jaar die zorgen (niet gepubliceerd). Veel Nederlanders
zijn bezorgd over de intolerantie en verruwing in het maatschappelijke verkeer.
‘Verdraagzaamheid en respect voor anderen worden steeds minder. […] Voer met
elkaar een gesprek in plaats van er eerst op los te rammen,’aldus een vrouw van 54 jaar
(Den Ridder et al. 2016b: 16).
Ook onder sommige sociologen heerst somberheid over het verlies aan sociale samen-
hang. Bekend is Robert Putnam (2001), die in Bowling alone de ‘erosie van het sociaal
kapitaal’ in de Verenigde Staten beschreef. Op basis van vele cijfers en interviews schetst
hij een beeld van een samenleving waarin mensen steeds minder contact hebben met
hun buren, vrienden en familie en waarin zij zich steeds minder verbinden aan organi-
saties. Richard Sennett (2015) ziet een groeiend onvermogen om contact te hebben met
anderen die niet op ons lijken. Publieke ruimten hebben in zijn ogen steeds minder
een verbindende functie. Ook in Nederland wordt op de lange termijn een afnemende
sociale samenhang opgetekend (Ultee et al. 1996) en zien sommigen een verruwing in de
publiek ruimte (Van Stokkom 2010).
Tegenover deze zorgen staan de opvallend optimistische verwachtingen van anderen.
Een groep van dertien toekomstdenkers stelt dat we ons bevinden in een ‘tussentijd’.
Instituties als de overheid hebben goeddeels afgedaan. Ze maken plaats voor een maat-
schappij waarin mensen samen nieuwe verbanden aangaan: ‘We gaan de ander weer ont-
dekken als iemand waar we niet alleen iets mee moeten, maar ook kunnen. Vertrouwen
en verantwoordelijkheid gaan hand in hand. Na twee decennia nadruk op ‘ik’, succes,
selfies, effici�ntie en het bijbehorende ongeduld, neemt de behoefte aan het zelfover-
stijgende toe’ (Boland et al. 2016: 11).
Met de participatiesamenleving preludeert de Nederlandse overheid op een groeiende
sociale cohesie. En op lokaal niveau hoopt zij daar ook aan bij te dragen. Tegelijkertijd
zijn in de maalstroom van alledag onrust en onbehagen kenmerken van deze tijd, aldus
Koning Willem-Alexander in de troonrede van 2016, en ‘met alles wat er wereldwijd
speelt, is het begrijpelijk dat we ons als samenleving zorgen maken en sterker gaan
hechten aan het vertrouwde en bekende’. Tegen deze achtergrond voorziet de overheid
ook een opleving in de manier van samenleven: ‘gebrek aan sociale samenhang in een
steeds meer gefragmenteerde samenleving geeft voeding aan een diepgevoelde behoefte

Page 4
144
sociaal en cultureel rapport 2016
in de samenleving om vertrouwen – onderling tussen burgers en met de overheid –
tevergroten’ (bzk 2013: 16).
Dit hoofdstuk pretendeert geen uitsluitsel te geven over de richting waarin ‘de’ sociale
samenhang zich zal ontwikkelen, onder meer omdat het onderwerp zich niet laat be-
perken tot een klein aantal indicatoren. Als we 34 jaar terugkijken, in plaats van 34jaar
vooruit naar 2050, valt op dat sinds begin jaren tachtig in de persoonlijke sfeer niet
bijzonder veel veranderde. Veel minder dan in de roerige decennia daarvoor. Terwijl
bijvoorbeeld in de naoorlogse decennia jonge mensen steeds eerder het ouderlijk huis
verlieten, veranderde dit sinds de jaren tachtig nauwelijks nog (Kullberg 2010). Ook nam
het kindertal niet verder af (Statline 2016) en bleef het aandeel vrijwilligers nagenoeg
gelijk (Van Houwelingen et al. 2014).
Toch veranderde er sindsdien veel in de manier van samenleven en het maatschappelijk
sentiment. Begin jaren tachtig kwam de eerste Atari spelcomputer op de markt. Van het
internet had toen nog vrijwel niemand gehoord. Steden kampten met grote problemen
als leegstand en onveiligheid; het suburbane woonideaal was populair. In 1983 maakte
een grondwetswijziging een einde aan de staatssteun voor religieuze organisaties en
daarmee aan de steun voor de verzuiling. Het besef dat ‘gastarbeiders’ zouden blijven,
was pas enkele jaren doorgedrongen en het debat over integratie was nog sterk gericht
op gelijke kansen. Samenleven gaat over de dagelijkse interacties aan de ontbijttafel en
de appjes die we tussendoor lezen, maar ook over discriminatie en over verhitte politieke
debatten. Wij kiezen daarom een brede aanvliegroute van waaruit we exploreren wat
er te zeggen valt over de manier waarop Nederlanders met elkaar zullen samenleven in
2050.
Bevrijding en verwijdering
De vraag hoe mensen zich in een samenleving tot elkaar verhouden, is een van de
hoofdvraagstukken in de sociologie. In navolging van Durkheim betogen sociologen dat
een sterke sociale cohesie veel goeds tot gevolg heeft, zoals veiligheid en vrede en bur-
gers wapent tegen plagen als criminaliteit, ziekte en zelfdoding (Ultee et al. 1996). Het
begrip ‘sociale cohesie’ is echter veelomvattend. Terugkerende elementen in de talrijke
definities zijn onderlinge sociale relaties, gedeelde normen en waarden, collectieve
identiteiten en binding met het politieke systeem. Verder is een onderscheid in schaal-
niveaus relevant: op het microniveau gaat sociale cohesie over het dagelijks leven waarin
personen onderling met elkaar omgaan. Op het macroniveau gaat het over bevolkings-
groepen en een overheid met als taak de afzonderlijke geledingen in de maatschappij te
verenigen. Een samenleving waarin mensen sterk verbonden zijn in hun persoonlijke
omgeving, is nog geen samenleving waar verschillende bevolkingsgroepen zich ook
harmonieus tot elkaar verhouden.
Wat in de zorgen over sociale cohesie vaak onbenoemd blijft, is dat hechte sociale struc-
turen ook onaantrekkelijke kanten hebben. De verbondenheid tussen groepsleden kan
normen en praktijken met zich meebrengen die individuen belemmeren bij het maken
van hun eigen keuzes. In dit verband wordt vaak verwezen naar collectivistische cultu-
ren. Zo zouden vrouwen uit migrantengroepen belemmerd worden in hun individuele

Page 5
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
145
ontplooiing. Als de sociale cohesie minder wordt in een buurt, familie of geloofs-
gemeenschap komt dit in het algemeen vaak door de drang naar vrijheid van individuen,
en door veranderingen in de omstandigheden die deze vrijheden mogelijk maken. Een
tegenhanger van sociale cohesie is dus individualisering: het individu wordt minder
afhankelijk van zijn directe omgeving. Het krijgt ‘de vrijheid – en zelfs de plicht – te kie-
zen en ook weer anders te kunnen kiezen, ook tegen tradities of het belang van anderen
in’ (Schnabel en De Hart 2008: 15).
In de maatschappelijke sfeer is de tegenhanger van sociale cohesie minder wenselijk.
Dan gaat het om maatschappelijke scheidslijnen. In de woorden van Robert Putnam
komt sociaal kapitaal in twee soorten: bonding sociaal kapitaal bestaat binnen homogene
groepen en verbanden en fungeert als ‘superlijm’. Bij bridging sociaal kapitaal worden
groepsgrenzen overschreden en bestaan er contacten met anderen buiten de groep.
Dit kapitaal fungeert als ‘smeerolie’ (Putnam 2001). Een samenleving die overbruggend
kapitaal tekortkomt, wordt gekenmerkt door maatschappelijke scheidslijnen. Er dreigen
spanningen en mogelijk bestrijden groepen elkaar met geweld. Ook zijn er negatieve
consequenties voor de legitimiteit van democratie en instituties. In een goed ge�nte-
greerde samenleving bestaat zowel balans tussen ‘ik’ en ‘wij’ als tussen ‘wij’ en ‘zij’
(Schuyt 2006: 47).
In dit hoofdstuk verkennen we hoe de sociale cohesie van Nederland in de tijd tot 2050
kan veranderen. We beginnen bij de directe sociale omgeving van Nederlanders, waar
een spanningsveld bestaat tussen onderlinge verbinding enerzijds en individuele vrijhe-
den en flexibiliteit anderzijds (� 6.2). We proberen na te gaan met wie we in de toekomst
contact zullen hebben en hoe deze contacten zullen verlopen. Vervolgens nemen we
deze ontwikkelingen als startpunt bij een toekomstverkenning van maatschappelijke
scheidslijnen (� 6.3). We vragen ons hier niet zozeer af waar zich in de toekomst maat-
schappelijke scheidslijnen zullen aftekenen, want daarover kunnen we te weinig zeggen.
We beperken ons tot de vraag in hoeverre de veranderende sociale structuur overbrug-
ging tussen bevolkingsgroepen mogelijk maakt.
6.2 Verbinding met de directe omgeving
Mensen zijn intrinsiek gemotiveerd tot het aangaan en onderhouden van relaties met
anderen (Baumeister en Leary 1995). Dit blijkt wel als mensen geen relaties hebben; dan
ontstaan ernstige emotionele en fysieke problemen. Naast hun inherente betekenis, zijn
sociale relaties ook belangrijk voor wat mensen in het leven kunnen bereiken. Iemands
relaties kunnen bepalend zijn voor diens succes, bijvoorbeeld bij het zoeken van werk of
een partner of bij het organiseren van een feest of protest. Relaties helpen elkaar door
bijvoorbeeld een ervaring te delen, een kind op te vangen of ergens een goed woordje te
doen.
In het vervolg van deze paragraaf verkennen we hoe de sociale verbindingen die we aan-
gaan, veranderen. Achtereenvolgens gaan we in op vier vragen:
– Hoe verandert de omvang en intensiteit van onze sociale netwerken?
– Hoe verandert de manier waarop de communicatie met anderen verloopt?

Page 6
146
sociaal en cultureel rapport 2016
– Wat verandert er in de manier waarop we in contact komen met anderen?
– En in hoeverre zullen virtuele anderen, zoals robots en kunstmatig intelligente perso-
nen in virtual reality, gaan voorzien in onze sociale behoeften?
Op basis van de antwoorden op deze vragen gaan we na wat de te verwachten veran-
deringen kunnen betekent voor onze kwaliteit van leven. Hoe zal eenzaamheid zich
ontwikkelen? En hoe verandert de manier waarop we samen met anderen iets kunnen
bereiken?
Meer connecties in minder tijd
Hoe verandert de omvang en intensiteit van onze sociale netwerken? In de afgelopen
jaren zijn we dankzij sociale media meer verbonden geraakt met anderen dan ooit. Van
Facebook maakt momenteel meer dan 70% van de Nederlanders gebruik. Nu steeds meer
ouderen Facebook gebruiken, voelt het platform voor jongeren, in de woorden van een
19-jarige, steeds meer als een ‘verplicht familiediner’ (Herstand 2015). Daar staan echter
opkomende sociale platforms tegenover, zoals Instagram en Pinterest (Van der Veer et
al. 2016).
Veel contact via sociale media verloopt met mensen die we ook in het dagelijkse leven
kennen en vormt dus geen aanvulling op bestaande sociale netwerken. Maar we kregen
er ook contacten bij en onderhouden contacten die anders verloren zouden gaan. Via
sociale media zijn we bijvoorbeeld vrienden met voormalige klasgenoten, die we anders
uit het oog waren verloren (Ellison et al. 2007). Op Twitter communiceren we bijvoor-
beeld met verre vakgenoten die we niet of zelden face to face ontmoeten. Contacten die
zuiver online bestaan, komen ook steeds vaker voor via online games of communities rond
merken, hobby’s of vloggers. Deze kunnen zeer sociaal verlopen (bv. Boellstorff 2008).
Paradoxaal genoeg nam de tijd die we uittrokken voor sociale contacten de afgelopen
decennia sterk af. Vergeleken met 1980 besteedden we in 2011 gemiddeld een half uur

Page 7
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
147
per dag minder aan sociale contacten, contact via sociale media inbegrepen. Face-to-
facecontact met mensen buiten het eigen huishouden (visite) halveerde zelfs van acht
tot nog geen vier uur per week (Clo�n et al. 2013). Mogelijk zijn we onze sociale contacten
meer gaan combineren met andere bezigheden zoals werken, uitgaan en sporten, want
aan deze activiteiten gingen we niet minder tijd besteden. Toch lijkt de conclusie dat we
met meer mensen in contact staan in minder tijd, redelijk.
De vraag is nu wat er werkelijk veranderde in onze sociale netwerken. In onderzoek naar
dit onderwerp wordt vaak onderscheid gemaakt tussen sterke relaties, met wie we veel
en hecht contact hebben, en zwakke relaties, met mensen die verder van ons afstaan
(Granovetter 1983). Online contacten zijn over het algemeen minder veelomvattend dan
contacten met degenen die we ook offline kennen (Mesch en Talmud 2006). Veel van
de ‘nieuwe’ contacten, die we hebben dankzij sociale media, kunnen we daarom beter
aanduiden als ‘connecties’ dan als ‘zwakke relaties’. Een belangrijke vraag is nog of de
ontwikkeling naar meer connecties in minder tijd ook afbreuk doet aan sterke relaties.
Omdat niet alleen relaties veranderen, maar ook de manier waarop mensen enqu�tevra-
gen invullen over relaties, is deze bijzonder moeilijk empirisch te beantwoorden. Enkele
longitudinale studies in de Verenigde Staten laten een afname zien van het aantal perso-
nen met wie mensen in het voorgaande jaar persoonlijke onderwerpen hadden bespro-
ken (Brashears 2011; Hampton et al. 2011). Ook uit een internationale meta-analyse kan
de conclusie getrokken worden dat het aantal intimi iets afnam (Wrzus et al. 2013: 14).
Opvallend hierbij is overigens dat in elk van de drie studies het aantal relaties met fami-
lieleden niet of minder slonk dan die met vrienden en bekenden.
Trend zet door in de toekomst
Er zijn verschillende redenen waarom bovengenoemde ontwikkeling zich zal voortzet-
ten in de toekomst en de sociale netwerken van toekomstige Nederlanders dus zullen
bestaan uit meer, maar wel minder intensieve relaties en connecties. Ten eerste zal de
jongere generatie de oudere vervangen, met als gevolg dat sociale gewoonten van dege-
nen die nu jong zijn, zich zullen voortzetten. Ten tweede speelt flexibilisering een rol,
bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt (zie hoofdstuk 4 over werken). Als we vaker wisselen
van werkplek hebben we meer ex-collega’s met wie we contact onderhouden. Daarbij
wordt het onderhouden van deze contacten relevanter, met het oog op toekomstige
carri�rekansen in een onzekere arbeidsmarkt. Ten derde kan verdergaande urbanisatie
bijdragen aan de ontwikkeling (zie � 2.2). Stedelingen zijn in sociaal opzicht actiever dan
dorpsbewoners (Sampson 1988) en onderhouden – te zien aan hun mobiele telefoonge-
drag – meer contacten (Schl�pfer et al. 2014).
Ten vierde zullen de mogelijkheden van sociale media verder toenemen. Betere appara-
tuur met meer gepersonaliseerde toepassingen zullen het onderhouden van contacten
verder vergemakkelijken. In economische termen kunnen we spreken van een ‘efficien-
cyslag’ omdat sociale media de transactiekosten van relaties aanzienlijk terugbrengen.
Hoewel velen deze ontwikkelingen ervaren als een verschraling van het sociale contact,
zijn het mensen zelf die ervoor kiezen effici�nt en flexibel te communiceren. In para-
graaf 2.3 kwam deze tweet al voorbij: ‘We wanted flying cars but instead we got 140 characters’.

Page 8
148
sociaal en cultureel rapport 2016
Gezien het grote succes van sms, Twitter en whatsapp lijken korte, flexibele berichtjes
precies wat velen van ons willen.
De geschetste ontwikkeling bestaat overigens niet alleen uit een ‘verdunning’ van
relaties, maar ook uit veranderingen in de organisatie van relaties. Een ontwikkeling
is die van groepen naar netwerken (Rainie en Wellman 2013). Dat mensen in informeel
verband sporten in plaats van in verenigingsverband, is hier een voorbeeld van (Van den
Berg en Tiessen-Raaphorst 2011). Een andere ontwikkeling is de loskoppeling van de ver-
schillende contexten waarin we leven. Speelde het leven van veel mensen zich lang gele-
den nog af in een enkele sociale omgeving, waarin zij woonden, werkten temidden van
hun familie en vrienden, door de toegenomen mobiliteit zijn familie, vrienden, collega’s
en buren voor veel mensen gescheiden werelden gaan vormen (Coleman 1990). Beide
sterk gerelateerde ontwikkelingen kunnen doorzetten. De loskoppeling van contexten
is een logisch gevolg van toenemende mogelijkheden om individuele keuzes te maken,
waardoor op tal van terreinen andere dan de meest nabije mensen beter voldoen aan wat
we op een bepaald moment zoeken.
Voor nabije familie zou het omgekeerde kunnen gelden, zo suggereren de resultaten
van longitudinale studies (Brashears 2011; Hampton et al. 2011; Wrzus et al. 2013). Een
reden hiervoor kan zijn dat, juist als andere contacten flexibeler en vrijblijvender wor-
den, directe familieleden waardevoller kunnen worden voor elkaar. Zowel kinderen als
ouders zijn immers een relatief betrouwbare bron van sociale steun. Ook de behoefte
aan hulp speelt een rol. De naoorlogse welvaartstijging maakte mensen onafhankelijker
van elkaar, maar het tweeverdienerschap maakt ouders weer afhankelijk van oma’s en
opa’s. De flexibilisering van arbeid (zie hoofdstuk 4 over werken) zou deze afhankelijk-
heid nog kunnen versterken. Ook het toekomstig zorgtekort zal familieleden mogelijk
weer dichter bij elkaar brengen (zie hoofdstuk 5 over zorgen).
Afwezige aanwezigheid
Hoe verandert nu de manier waarop de communicatie met anderen verloopt? Een plau-
sibele gedachte is dat de efficiencyslag in onze sociale contacten ten koste gaat van de
tijd die we aan contacten besteden en van de emotionele intensiteit ervan (Roberts et al.
2009; Miritello et al. 2013).
Weer beginnend bij het recente verleden: voor een gedeelte zijn sociale contacten ver-
plaatst naar sociale media. Door de tussenkomst van de techniek is deze communicatie
per definitie relatief afstandelijk. Meestal zien we geen beelden en worden er dus ook
geen non-verbale cues uitgewisseld. Dit kan een voordeel zijn, bijvoorbeeld voor mensen
die onzeker zijn en zich hierdoor vrijer voelen dan in face-to-facecontact (McKenna et
al. 2002). Het betekent wel dat de overgebrachte boodschap over het algemeen ontdaan
is van het non-verbale deel van de boodschap. Ook speelt mee dat op sociale platforms
als Facebook en Snapchat doorgaans dezelfde berichten door meerdere mensen kun-
nen worden gelezen en bekeken. Deze digitale communicatie naar velen is een vorm
die voorheen niet bestond. Omdat het lastig is de verschillende mensen die zich in het
‘publiek’ bevinden aan te spreken, nodigt dit uit tot conformiteit (Brandtz�g et al. 2010;
Hampton et al. 2014) of tot een weloverwogen rooskleurige zelfpresentatie (Marwick en
Boyd 2011). Hier komt nog bij dat mensen anderen en zichzelf onwillekeurig beoordelen

Page 9
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
149
op de likes, friends, endorsements en retweets. Communicatie komt hierdoor steeds sterker in
dienst te staan van de eigen reputatie. Ook kan het volgen van situaties waar we zelf niet
bij aanwezig waren gemakkelijk leiden tot jaloezie en fear of missing out (fomo) (Chou en
Edge 2012; Muise et al. 2009; Przybylski et al. 2013).
Terwijl online communicatie gepaard gaat met ‘aanwezige afwezigheid’, krijgen face-to-
facesituaties steeds meer het karakter van ‘afwezige aanwezigheid’ door de toenemende
verwevenheid met de digitale werkelijkheid (Rainie en Wellman 2012). Zoals veel men-
sen uit eigen ervaring zullen beamen, doet de simpele aanwezigheid van een mobiele
telefoon al afbreuk aan de kwaliteit van een gesprek en de ervaren intimiteit tussen
gesprekspartners (Przybylski en Weinstein 2013). Het is een kritiek die ook doorklinkt in
de observaties die Gelmers deed in hippe koffietenten, waar jonge mensen vooral com-
municeren middels hun laptops en telefoons en nauwelijks nog met vreemden, zoals
in traditionele caf�s gebeurde (Gelmers 2015). Deze ‘afwezige aanwezigheid’ vormt een
logisch onderdeel van opkomende fenomenen als flexwerken, workation en het leven als
‘digitale nomade’.
In de toekomst zal het internet verder integreren in de fysieke dagelijkse werkelijkheid
en zelfs het beeldscherm verlaten via augmented reality. Daarmeezal het ‘hier en nu’ nog
verder naar de achtergrond worden gedrongen. Hoe dit eruit zou kunnen zien, toont
de kunstenaar Keiichi Matsudo. Een bezoekje aan de supermarkt wordt omlijst met
een wirwar aan pop-up advertenties, reminders, informatie en een virtuele assistent.
Productinformatie, kortingsacties en vertrektijden van de bus staan duidelijk in het
blikveld, maar we zijn er wel erg druk mee. Toch kan de communicatie ook op punten
verbeteren: aanwezigen zijn dan wel afweziger, afwezigen kunnen wel steeds realisti-
scher aanwezig zijn, bijvoorbeeld in virtual reality. Met technieken die aanhaken op her-
senactiviteit, en dus feitelijk gedachten of emoties lezen, zou onderling begrip kunnen
verbeteren.
Afnemend empathisch vermogen?
Het is een bekende angst dat de oppervlakkiger communicatie gepaard gaat met een
afname van de emotionele verbinding die mensen ervaren, en daarmee met hun ver-
mogen tot samenleven. In overeenstemming hiermee toont longitudinaal onderzoek,
weer onder Amerikaanse studenten, een afname in empathische vermogens (Konrath
et al. 2010) en hechting (Konrath et al. 2014) en een toename aan narcisme (Twenge et al.
2008). Deze resultaten sluiten aan bij het beeld van millenials als de ‘generation me’, maar ze
moeten toch met voorzichtigheid worden beschouwd. Ander onderzoek toont deze ont-
wikkelingen niet (Trzesniewski en Donnellan 2010). En ook is maar de vraag in hoeverre
ontwikkelingen in Nederland overeenkomen met die in de Verenigde Staten. Tot slot is
ook de oorzaak van de gevonden achteruitgang geen uitgemaakte zaak. Veranderende
opvoedpraktijken zouden een rol kunnen spelen en ook het gebruik van sociale media
wordt verantwoordelijk gehouden (Konrath et al. 2010). Een recente longitudinale stu-
die onder Nederlandse jeugd toont echter een positief verband tussen het gebruik van
sociale media en de empathie die ze vervolgens ontwikkelen (Vossen en Valkenburg
2016).

Page 10
150
sociaal en cultureel rapport 2016
The strength of a good match
Wat verandert er in de manier waarop we in contact komen met anderen? Nu we meer in
netwerken gaan bewegen dan in groepen, worden de relaties die we onderhouden met
de een minder afhankelijk van de contacten met de ander. Hierdoor ontstaat een grote
vrijheid in het leggen van contacten. Sociale media stellen ons steeds beter in staat in de
mensenmassa te vinden wat we zoeken. Een groot voordeel hiervan is dat we vraag en
aanbod nog beter op elkaar kunnen afstemmen. Zo kan elke liefhebberij leiden tot de
behoefte aan gelijkgestemden die bijvoorbeeld ook dol zijn op Louis ck, tuinieren of de
Kipcaravan. Nare situaties kunnen de wens met zich meebrengen lotgenoten te ontmoe-
ten om ervaringen mee te delen. Gemeenschappelijke idealen of belangen vragen om
geestverwanten om mee te strijden.
Technische selectiemogelijkheden bieden ook de basis voor de opkomende deelecono-
mie. Mensen kunnen hun – al of niet tijdelijk – onbenutte spullen met elkaar delen of
aan elkaar verhuren (Frenken 2016). Anders dan in de formele economie is het een trans-
actie van mens tot mens (peer-to-peer). Anders dan bij het traditionele delen en lenen,
brengt de deeleconomie mensen die elkaar nog niet kenden, met elkaar in verbinding.
Hoewel de motieven voor delen of lenen lang niet altijd sociaal zijn, is het opvallend dat
er in de deeleconomie vaak snel vertrouwen en sympathie kan bestaan tussen vreem-
den. Onder couchsurfers bijvoorbeeld bestaat een sociaal gemeenschapsgevoel en ontstaat
er snel vertrouwen (Luo en Zhang 2016). Bij crowdfunding wordt niet gedeeld of geleend,
maar gegeven. Ook dit fenomeen stoelt op de toegenomen mogelijkheid om anderen te
vinden in de mensenmassa en gaat gepaard met persoonlijk contact tussen onbekenden.
Zo liet een anonieme donateur van de drummende student Lars een warm bericht ach-
ter: ‘Als ex-drummer in mijn tienertijd vind ik het super wat je al bereikt hebt en ik wil
graag een kleine bijdrage doen om je droom waar te maken’ (Salomon 2015). Voorheen
zou dergelijke hulp vooral van familie komen.
Zoals gezegd zijn contacten op gameservers, discussiefora of ruilsites over het alge-
meen eerder connecties dan (zwakke) relaties, maar de verbinding tussen onbekende
gelijkgestemden kunnen veel verder gaan. Zo zijn er verschillende apps beschikbaar
waarmee mensen sportmaatjes kunnen vinden in hun buurt en op hun eigen niveau,
die beschikbaar zijn op hetzelfde moment. Ook zijn er tal van mogelijkheden waar
groepen die moeilijker contact leggen, van kunnen profiteren. Alleenwonende ouderen
bijvoorbeeld, die aan huis gebonden zijn door lichamelijke beperkingen, kunnen dank-
zij sociale media minder ge�soleerd raken (Nef et al. 2013). Het aantal stellen dat elkaar
via internet ontmoet, stijgt dan ook sterk, vooral onder ouderen. Van de 50-plussers die
gingen samenwonen, had enkele jaren geleden al meer dan een derde elkaar via internet
ontmoet (Kooiman en Latten 2014).
Nieuwe intimi
Waar mensen intimiteit delen op internet lijkt een nieuw soort omgang te ontstaan,
die in het gewone sociale netwerk moeilijk te delen is. De besloten facebookgroep ‘Niet
alles wat kan moet’ is hiervan een voorbeeld. Vijfendertig gezinnen delen hier de trieste
ervaringen met hun meervoudig gehandicapte kind. De tekst van de website meldt:
'Het is een plek waar niemand twijfelt aan je liefde voor je kind op het moment dat je

Page 11
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
151
uitspreekt van een bepaalde behandeling af te zien, of als je uitspreekt dat je hoopt dat
je kind niet oud zal worden. Een plek waar je je zorgen en dilemma’s in vertrouwen kunt
opschrijven.'
Andere voorbeelden zijn pro-ana sites, waar meisjes met anorexia elkaar ontmoeten, of
sites waar jongeren hun verwarrende gevoelens over seksuele geaardheid delen. Het is
de combinatie van de juiste selectie en de afscherming van het dagelijkse leven, die bin-
nen deze contacten voor het vertrouwen zorgt dat intimiteit mogelijk maakt. Daarmee
vormen deze contacten een uitzondering op het standaard onderscheid tussen sterke en
zwakke relaties, waarin intimiteit en vertrouwen vooral voorbehouden zijn aan sterke
relaties. In de woorden van een manisch-depressieve vrouw, die veel steun had aan nach-
telijke chats met onbekenden: ‘mijn innercircle van oude vrienden veranderde de afgelo-
pen maanden in mijn outercircle en andersom’ (Koole 2016: 11).
Internet brengt dus mensen bij elkaar die elkaar nog niet kenden, maar wel iets heel
specifieks gemeen hebben, al is het maar op een zeker moment. Hierdoor ontstaan rela-
ties die voorheen niet bestonden; waardevolle relaties, vaak zonder sociale inbedding.
In de toekomst zullen de technische selectiemogelijkheden verder zijn uitgebreid, onder
andere doordat meer data over ons beschikbaar zijn. Biomedische data bijvoorbeeld
kunnen een rol gaan spelen bij het vinden van een sportmaatje of een passende relatie.
De selectie van anderen zal bovendien steeds actueler mogelijk worden. Een voorproefje
hiervan geeft de Russische fotograaf Tsvetkov met zijn project Your face is big data. Vanhet
merendeel van degenen die hij terloops in de metro fotografeerde, kon hij met de
Russische app Findface de persoonlijke pagina op het Russische Facebook achterhalen
(Rothrock 2016). Het is een kleine stap om deze herkenning toe te passen in real time en
uit te breiden met andere informatie die we op internet, al dan niet bewust, achterlaten.
Liefde op het eerste gezicht verliest misschien wat aan romantiek, maar wint toch moge-
lijk aan overtuigingskracht, wanneer een op individuele data en voorkeuren gebaseerde
relatie-app een perfecte match aanwijst bij de kassa van de supermarkt.
Er zijn ook nadelen aan digitaal contact leggen. Een daarvan is dat de ongekende ont-
moetings- en selectiemogelijkheden de standaarden kunnen verleggen. De manier van
selecteren kan een evaluatieve, berekenende houding met zich meebrengen, die roman-
tiek en toewijding in de weg staat, zo kwam uit interviews met online daters naar voren
(Finkel et al. 2012). Een tweede bedenking is dat de functies die relaties voor mensen
hebben, steeds meer worden losgekoppeld. Als vrienden te druk zijn, delen we onze zie-
lenroerselen met een ander. Deelt onze omgeving onze passie niet, dan zoeken we hier-
voor een platform. In termen van sociale netwerken: de multiplexiteit van relaties neemt
af. Dit is handig, maar betekent ook minder noodzaak tot solidariteit en inspanning om
elkaar te begrijpen. Een derde waarschijnlijke consequentie van de verdergaande selec-
tiemogelijkheden is dat er steeds meer gelegenheden zijn om vooroordelen te volgen bij
het wel of niet leggen van contact. Als we steeds meer tijd doorbrengen met mensen die
we zelf selecteren komen we steeds minder mensen tegen die anders zijn dan wijzelf en
kunnen maatschappelijke scheidslijnen zich verdiepen (zie � 6.3).

Page 12
152
sociaal en cultureel rapport 2016
Mechanische maatjes
Mogelijk veel ingrijpender zijn de veranderingen in ons sociale leven door de relaties
die we aangaan met niet-mensen. De vraag is: in hoeverre zullen virtuele anderen, zoals
robots en kunstmatig intelligente personen in virtual reality (vr), gaan voorzien in onze
sociale behoeften? De technische ontwikkeling in v r is nu vooral gericht op het cre�ren
van spectaculaire belevenissen voor de amusementsindustrie. Zij worden nu echter in
hoog tempo breed toegankelijk en bieden snel mogelijkheden in het dagelijkse leven
(Kelly 2016).
De virtuele ruimte is allerminst een ge�soleerde plek. Collega’s kunnen er vergaderen en
vrienden met elkaar tennissen. Nog een stap verder en ook anderen die niet echt bestaan
en wier gedrag wordt aangestuurd door kunstmatige intelligentie, kunnen zich in de
v r-omgeving ophouden. Deze virtuele anderen kunnen veel over ons weten en daarmee
reacties vertonen die voldoen aan onze wensen. Als wij dat willen, kunnen ze ook lijken
op mensen die we hebben gekend of graag zouden kennen. Non-verbale signalen als
kijkrichting en emoties, maar ook hersenactiviteit, kunnen gelezen worden en als input
dienen voor de reacties van de virtuele omgeving.
Ook op het terrein van robotica gaan de ontwikkelingen snel. Werden computers aan-
vankelijk vooral ontwikkeld voor complexe denktaken of repetitieve handelingen, op
het moment werkt men op veel plekken in de wereld hard aan de sociale vaardigheden
van computers. Deze vaardigheden zijn nodig vanuit de verwachting dat ze een steeds
grotere rol gaan spelen in ons dagelijkse leven. Zowel binnenshuis als op locaties als
scholen, hotels en zorginstellingen. Het idee is dat zij daar beter zullen inpassen wan-
neer zij op mensen gaan lijken. Sommige sociale robots die nu al bestaan, zien er door
de oogharen heen uit als mensen, voeren simpele conversaties, maken oogcontact en
vertonen voorzichtige gelaatsuitdrukkingen. Sociale robots worden steeds meer zelfle-
rend; zij passen zich aan hun omgeving aan en aan de personen om hen heen.
Zowel v r als robotica worden steeds echter, met als paradoxale consequentie dat deze
onechte alternatieven voor echte mensen steeds aantrekkelijker worden (Kelly 2016).
Want lage kosten en effici�ntie zijn niet de enige voordelen van virtuele anderen. Andere
voordelen:
– Ten eerste voelen mensen geen sociale druk bij robots, zo benadrukt robotontwik-
kelaar Ishiguro. Robots oordelen niet, zijn bovendien consequenter dan mensen en
krijgen doorgaans een scala aan vriendelijkheden mee van hun programmeurs.
– Ten tweede hebben ze het voordeel van beschikbaarheid, stelt psycholoog Robert
Epstein. Zelf is hij als vrijgezel via een dating site maanden aan het lijntje gehouden
door de virtuele Svetlana: 'Almost everybody wants love. Since it’s hard to find a
good partner in real life for many of us, there’s a tremendous incentive for bussiness
people, for programmers to fill that gap. To create entities that we can love and that
can love us back' (Tegenlicht 2016).
– Een derde voordeel is dat virtuele anderen in potentie kunnen aansluiten bij onze
individuele behoeften, smaak en interesses, terwijl we mensen maar moeten nemen
zoals ze zijn. In de woorden van dezelfde Epstein: 'The programming is only gonna
get better. We won’t.'

Page 13
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
153
Een intrigerende vraag is nu wat robots emotioneel voor ons gaan betekenen. Over rela-
ties met robots bestaan begrijpelijkerwijs veel reserves. ‘Je moet aardig dement zijn om
[die gekke robots] te accepteren als gezelschap’, schampert bijvoorbeeld ‘eenzaamheids-
professor’ Jenny Gierveld (Van Steenbergen en Bekker 2016).
Toch is al vaak gebleken dat voor het oproepen van gevoelens bij mensen niet zo heel
veel nodig is. Eind vorige eeuw bleek een piepende sleutelhanger genoeg om zorgzaam-
heid teweeg te brengen bij miljoenen, en verdriet als de Tamagotchi uiteindelijk het
leven liet. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een veel complexere en meer behulp-
zame zorgrobot haar doelgroep niet koud laat. De documentaire Ik ben Alice (Burger
2015) toont de interacties tussen de kleine popachtige, nog niet zo heel praktische Alice
en drie oudere alleenwonende dames bij wie ze als proef op bezoek is. Aanvankelijk
reageren de dames gereserveerd, maar al keuvelend amuseren ze zich en bekommeren
ze zich zelfs om haar gevoelens. Experimenteel onderzoek bevestigt de bruikbaarheid
van robots. Zo helpt het kunstmatige hondje Aibo even goed tegen eenzaamheid onder
ouderen als een echt hondje (Banks et al. 2008). Ook hebben autistische kinderen even-
veel baat bij de hulp van een (nog erg provisorische) robot als van een menselijke behan-
delaar (Huskens et al. 2013).
Maar stappen we dan heen over het besef dat zij niet echt zijn? Een obstakel is wat wel de
uncanny valley heet: dingen die te veel op de mens lijken – maar het toch niet zijn – boeze-
men ons angst en afschuw in. Denk aan zombies en prothesen. Virtuele anderen als Alice
en Aibo zijn tot op heden nog goed van echt te onderscheiden, maar wanneer zij de mens
verder gaan benaderen, neemt het ongemak mogelijk toe. Een groot bezwaar blijft dat
hun sociale gedrag niet echt is, waardoor het omgaan met virtuele anderen neerkomt op
zelfbedrog. Hoe gaan we ons erbij voelen dat een robot weliswaar onze verjaardag nooit
vergeet, maar dat zijn attente gedrag niets betekent?
Rond sociale robots bestaan ook prangende ethische dilemma’s. Volgens Turkle (2012)
hollen sociale robots de kwaliteit van de dagelijkse interactie uit. Ook de robots die ont-
wikkeld worden voor seks roepen ethische bezwaren op. Volgens voorstanders kunnen
zij de behoefte aan prostitutie en misbruik doen afnemen, maar volgens tegenstanders
kunnen zij vrouwonvriendelijke beelden in stand houden. Deze dilemma’s bepalen
mede welke rol virtuele anderen in de toekomst zullen spelen, maar zij zullen waar-
schijnlijk niet de verdere uitbreiding van het terrein van virtuele anderen voorkomen.
Individualiserende verbindingen
Als we afgaan op het voorgaande komen we tot de volgende conclusie: het is plausibel
dat Nederlanders meer relaties en connecties krijgen met anderen en dat zij zich met veel
van die relaties afstandelijker gaan verhouden. De immer groeiende hoeveelheid infor-
matie die op ons afkomt, dwingt ons tenslotte selectiever te zijn met onze aandacht.
Daar komt bij dat we meer mogelijkheden krijgen om ons anders voor te doen dan we
zijn, en misschien verwachten we dat ook wel steeds meer van elkaar. Maar hier staat
tegenover dat het plausibel is dat degenen met wie we in contact komen, nauwgezetter
aansluiten bij wat we zoeken. Dit kan bijzondere ervaringen opleveren met onbekende
gelijkgestemden en ook warme relaties voor mensen die voorheen weinig te wensen
hadden op de relatiemarkt. Het betekent ook dat degenen die we al kenden minder nodig

Page 14
154
sociaal en cultureel rapport 2016
zijn. Nu is het nog moeilijk voorstelbaar dat in 2050 ook virtuele anderen een alternatief
zijn voor vrienden, kennissen en familie. Waarschijnlijk geen volwaardig alternatief voor
echt sociaal contact, maar wel een alternatief dat voorziet in bepaalde sociale behoeften.
Dit is een paradoxale ontwikkeling: terwijl de tendensen wijzen op een toename in
connectiviteit, wijzen ze ook op een afname aan diepgaand contact. In de woorden van
Konrath: ‘As we are becoming more interdependent in a global sense, we are becoming less interde-
pendent within our individual lives’ (Konrath 2012: 213). Rainie en Wellman (2012) duiden de
opkomende sociale structuur aan als networked individualism. Over de duiding van deze
ontwikkeling verschillen de meningen. Terwijl Konrath benadrukt wat verloren ging,
bieden de uitgroeiende netwerken volgens Rainie en Wellman een gevarieerder sociaal
kapitaal dan de vaste groepen waar mensen zich voorheen in bewogen en meer bewe-
gingsruimte. Terwijl mensen mensen meer connecties krijgen, krijgen zij ook meer
mogelijkheden om hier naar eigen inzicht en impuls in te navigeren: ‘individualiserende
verbindingen’.
Deze ontwikkeling ligt in het verlengde van de individualiseringsbeweging in de vorige
eeuw, toen de toegenomen welvaart mensen in staat stelden hun sociale leven veel meer
zelf in te richten. Traditionele verbanden werden minder vanzelfsprekend en belangrijk
en daar stond een bevrijdende keuzevrijheid tegenover. De nieuwe zelfgekozen relaties
waren over het algemeen heel waardevol, maar wel losser dan de traditionele verbanden.
Het internet heeft nu een vergelijkbare uitwerking: het opent werelden en maakt daar-
mee mensen minder afhankelijk van degenen om hen heen. Maar de gevoelswaarde is
deze keer anders: het is geen bevrijding van knellende tradities en verstikkende verwach-
tingen, maar een enorme toename van praktische mogelijkheden.
Eenzaamheid
De verwachte veranderingen in de sociale structuur kunnen op vele manieren van
invloed zijn op de levens van mensen. Bijvoorbeeld op eenzaamheid, het onaangename
gevoel dat volgt wanneer iemand naar zijn of haar eigen oordeel sociale relaties tekort-
komt (De Jong Gierveld et al. 2006). Eenzaamheid blijft een belangrijk probleem in de
toekomst, want met de vergrijzing zal ook het aantal eenzame Nederlanders toenemen.
Eenzaamheid komt immers vaker voor onder ouderen (Dykstra 2009). Het ligt voor de
hand te verwachten dat het verdunnen van netwerken daarbij de kans op eenzaamheid
doet toenemen, maar dit hoeft dit niet zo te zijn. Hoewel zich de afgelopen decennia een
vergelijkbare tendens voordeed, nam sinds de jaren negentig de kans op eenzaamheid
onder ouderen juist iets af (Dykstra 2009; Van Tilburg 2014). Inwoners van een individu-
alistisch land als Nederland zijn juist minder vaak eenzaam dan inwoners uit landen met
familieculturen (Dykstra 2009).
Tegenover de negatieve kanten van individualisering staan kennelijk ook positieve kan-
ten, zoals het hogere opleidingsniveau en dat het gewoner werd om alleen te wonen
(Van Tilburg 2014). Ook ontwikkelingen in mobiliteit versterken de mogelijkheden van
ouderen om contacten te onderhouden; het aandeel oudere vrouwen dat nooit een
rijbewijs haalde, neemt gestaag af (Van Dam et al. 2013) en in de iets verdere toekomst
zullen zelfrijdende auto’s uitkomst bieden. Het gebruik van sociale media neemt daarbij
snel toe onder ouderen, wat het onderhouden van contacten en het leggen van nieuwe

Page 15
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
155
contacten vergemakkelijkt. Dat virtuele anderen ook als relaties zullen worden ervaren,
lijkt nu nog onvoorstelbaar en onwenselijk, maar moet zeker niet uitgesloten worden.
Sociale media brengen ook risico met zich mee. De positieve zelfpresentatie die daar
gebruikelijk is, kan onrealistische verwachtingen teweegbrengen, die de eigen situ-
atie eenzamer doen aanvoelen. Ook de afbouw van de welvaartsstaat kan eenzaamheid
verergeren. Kwetsbare mensen zijn hierdoor immers sterker aangewezen op zichzelf en
krijgen minder gelegenheid om deel te nemen aan activiteiten.
Collectieve actie
Ook op de manier waarop burgers in het publieke domein gezamenlijke doelen nastre-
ven, heeft de sociale structuur invloed. Een hechte sociale structuur wordt in het
algemeen gezien als bevorderlijk voor collectieve acties, omdat binnen zo’n structuur
gedeelde waarden en normen bestaan en sociale controle mogelijk is. Daar ontlenen
leden het vertrouwen aan dat ook anderen zich zullen inspannen. Bovendien vormen
sociale contacten met bekenden een belangrijke motivatie voor vrijwilligers (Dekker en
De Hart 2009). Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat verdunnende netwerken
afbreuk doen aan de bereidheid van burgers zich belangeloos in te zetten voor gemeen-
schappelijke doelen.
Deze negatieve verwachting bestaat al lang, maar toch nam de bereidheid van Neder-
landers om zich vrijwillig in te zetten de afgelopen decennia niet af (Van Houwelingen
et al. 2014). Recente ontwikkelingen laten zelfs een toename zien aan lokale co�peraties
voor zorg en energieopwekking (Van Beest 2014, Schwencke 2016). Dat zich ondanks
individualisering en drukte geen daling voordoet in inzet van Nederlanders lijkt onder
meer toe te schrijven aan veranderingen in de manier waarop burgers zich organiseren
en waarin organisaties inspelen op de veranderde motieven van vrijwilligers (Dekker en
De Hart 2009). Een van de ontwikkelingen hierin is dat lokale binding van bewoners de
afgelopen decennia minder belangrijk werd als basis voor het organiseren van initiatie-
ven (Sampson et al. 2005).
Ondertussen doen zich twee nieuwe vormen van zelforganisatie voor die aansluiten
bij de veranderende sociale structuur. Ten eerste ontstaan op het internet indrukwek-
kende projecten waar grote aantallen mensen vanuit hun huis veel tijd in steken, zonder
elkaar persoonlijk te kennen. Voorbeelden daarvan zijn Wikipedia, het particuliere
online onderzoekscollectief Bellingcat, Linux en vele andere platforms waar kennis en
idee�n worden gedeeld. Vanuit traditionele perspectieven op collectieve actie mag het
verwonderlijk heten dat compleet vreemden elkaar kennelijk voldoende vertrouwen om
samen te werken. Dat dit kennelijk toch gebeurt, lijkt onder andere te komen doordat
de gedeelde bezigheid blijk geeft van gelijkgestemdheid. Deze deelnemers delen vaak
een houding van ‘power to the people’ (Kelly 2016: 139). Ook ontstaan op online platforms
nieuwe mechanismen die vertrouwen kweken, bijvoorbeeld het plaatsen van foto’s,
wederzijdse beoordelingen en controle- en correctiemogelijkheden. Verder speelt mee
dat het contribuanten niet altijd te doen is om het einddoel. Deelnemers aan een online
platform rond juridische onderwerpen bleken weinig waarde te hechten aan weder-
kerigheid, maar meer aan het belang van hun bijdrage aan hun professionele reputatie
(Wasko en Faraj 2005).

Page 16
156
sociaal en cultureel rapport 2016
De tweede nieuwe vorm van zelforganisatie zijn ad hoc acties. De rol van sociale media
bij de snelle verspreiding van protest kreeg voor het eerst veel aandacht tijdens de
Arabische lente, waardoor deze zelfs de ‘twitterrevolutie’ werd gedoopt. Sindsdien speelt
hashtag activism een prominente rol in tal van massale protesten zoals de internationale
occupy-beweging en het verzet in de Verenigde Staten over de politiebeschietingen van
Afro-Amerikanen (Bonilla en Rosa 2015). Een voorbeeld in Nederland waarbij sociale
media tot een snelle, onverwacht succesvolle mobilisatie leidde, is de totstandkoming
van het referendum tegen het Oekra�neverdrag. Bij de werking van sociale media spe-
len organisatorische en functionele kwaliteiten mee: informatie over gebeurtenissen
verspreidt zich real time, waardoor bewegingen snel een momentum meekrijgen. Ook
maken sociale media het mogelijk om in korte tijd collectieve identiteiten te genereren
waarmee de onvrede van velen een gedeelde noemer krijgt en zo een basis voor collec-
tieve actie wordt (Gerbaudo en Trer� 2015).
Voor beide vormen van zelforganisatie geldt dat zij geografische afstanden moeiteloos
overbruggen, wat hun (potenti�le) draagvlak aanzienlijk vergroot. Hierdoor zijn din-
gen mogelijk die dat eerder niet waren. Voor beide geldt ook dat de maatschappelijke
implicaties nog niet duidelijk zijn. Vooralsnog lijken de initiatieven van online cocre-
atie vooral gericht op redelijk intellectuele bezigheden. Met de uitbreiding van digitale
mogelijkheden heeft deze manier van organiseren mogelijk ook potentieel voor meer
sociale doelen. Of genoemde protesten zonder sociale media niet op een andere manier
tot stand waren gekomen is de vraag. Een kritiek op internetactivisme is ook de vrijblij-
vendheid: als het momentum voorbij is blijken veel protesten snel voorbij. Maar het is
duidelijk dat sociale media het mogelijk maken dat grote hoeveelheden mensen elkaar
snel vinden zonder dat daar de traditionele media voor nodig zijn. Deze verschuiving
dient in potentie emancipatie en rechtvaardigheid, maar draagt ook het gevaar in zich
bij te dragen aan toenemende polarisatie.
6.3 Het overbruggen van tegenstellingen
In het tweede deel van dit hoofdstuk gaan we in op de overbrugging tussen bevolkings-
groepen of de afwezigheid daarvan in de vorm van maatschappelijke scheidslijnen.
Een samenleving is geen homogeen geheel maar bestaat uit mensen met verschillende
achtergronden, leefstijlen en belangen. Als verschillen tussen groepen structureel zijn
en maatschappelijke tegenstellingen zich opstapelen, dan spreken we van scheidslijnen,
bijvoorbeeld als inkomensverschillen samenvallen met etnische verschillen (Bovens et
al. 1998).
Elke tijd en samenleving kent zijn eigen tegenstellingen en scheidslijnen. In Nederland
denkt iedereen bij het woord ‘scheidslijnen’ al snel aan de verzuiling: de periode waarin
de confessionele en economische tegenstellingen de maatschappij indeelden in een
protestantse, katholieke, socialistische en liberale zuil. Ook het Nederland van nu kent
tegenstellingen, waarbij Vrooman et al. (2014) de etnische tegenstelling, de invloed van
persoonskapitaal, de scherpe verschillen in politieke onvrede en de dreigende polarisa-
tie op de arbeidsmarkt als de meest problematische aanduiden.

Page 17
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
157
Het is dus een weinig gedurfde voorspelling dat er ook in de toekomst tegenstellingen
tussen groepen zullen zijn. In deze paragraaf gaat het ons niet om de vraag welke de
tegenstellingen van de toekomst zullen zijn en wie tegenover wie zal komen te staan.
Hier exploreren we hoe de sociale infrastructuur verandert waarbinnen tegenstellingen
problematisch kunnen worden. In hoeverre ontmoeten leden van verschillende bevol-
kingsgroepen elkaar in de toekomst? Hoe gaan ze met elkaar om in de publieke ruimte?
En hoe verandert �berhaupt de manier waarop mensen zich met groepen identificeren?
Digitale en fysieke ‘balkanisering’
Net als in de voorgaande paragraaf nemen we de sociale structuur als uitgangspunt. Dat
wil zeggen dat we vertrekken vanuit de netwerken van mensen. We gaan ervan uit dat
het voor het overbruggen van tegenstellingen nodig is dat mensen kennisnemen van
elkaars situatie en niet in totaal gescheiden werelden leven.
Het is een bekend gegeven dat mensen vooral omgaan met personen die op hen lijken,
in leeftijd, opleidingsniveau, sekse, opvattingen en vooral in etniciteit (McPherson et
al. 2001, Vrooman et al. 2014). Dit wordt doorgaans gezien als probleem omdat juist in
de contacten van persoon tot persoon overbrugging plaatsvindt, vooroordelen worden
rechtgezet (Binder et al. 2009), onderlinge attitudes verbeteren (Pettigrew en Tropp
2006) en ruimte ontstaat voor een gemeenschappelijke identiteit (Gaertner et al. 1996).
Sennett (2015) stelt daarbij dat hoe langer we in homogene gemeenschappen blijven, hoe
meer we de kunst van onderling afstemmen en samenleven afleren.
Een veelgehoorde stelling is dat juist zwakke verbanden overbruggen (o.a. Granovetter
1983). Sterke verbanden, bijvoorbeeld die van gezinnen of hechte vriendengroepen,
bestaan vaak uit mensen met dezelfde achtergrond en opvattingen. In zwakke verban-
den is het contact weliswaar minder intensief, maar is de kans groter om ‘anderen’ tegen
te komen. Vanuit dat perspectief zou de verdunning van sociale netwerken (zie paragraaf
6.2) dus goed nieuws moeten zijn voor het vermogen tegenstellingen te overbruggen.
Immers, de daar besproken individualiserende verbinding brengt een toename aan
zwakke verbanden met zich mee. Toch lijkt dat niet op te gaan. Er zijn goede redenen
om te verwachten dat netwerken in de toekomst juist minder divers zullen zijn en dat de
kans op overbrugging dus kleiner wordt. Hieronder noemen we er vier.
In de eerste plaats zijn er redenen om te verwachten dat we in de fysieke ruimte,
on danks de toenemende diversiteit in het land, steeds meer gelijken ontmoeten. Private
fysieke ruimten waren altijd al bij uitstek de plek waar gelijkgezinden elkaar ontmoet-
ten (ontmoetingen met vrienden of familie) maar in de publieke ruimte kwamen we
toch ook andersoortige mensen tegen. Beroemd is Oldenburgs beschrijving van third
places, laagdrempelige voorzieningen als caf�s en winkels, waar de lokale gemeenschap
elkaar trof (Oldenburg en Brissett 1982). Veel van deze plekken verdwenen al en in de
toekomst lijkt die beweging zich door te zetten, omdat het steeds minder nodig is om
‘verbindende’ plekken te bezoeken (voor het werk, een nieuw paspoort of boodschap-
pen). De fysieke plekken waar we wel naartoe gaan, zullen zich meer en meer toespitsen
op de vrije tijd, en dat is bij uitstek een domein waar we vaak dezelfde keuzes maken als
onze soortgenoten en gelijkgestemden. In de toekomst zullen de mogelijkheden van
augmented reality en virtual reality de manier waarop mensen elkaar in de publieke ruimte

Page 18
158
sociaal en cultureel rapport 2016
ontmoeten, veranderen. Als je met technische mogelijkheden meteen kan zien wie er
nog meer over straat lopen, kan dat ontmoetingen vergemakkelijken. Het kan ontmoe-
tingen echter ook selectiever maken als mensen onder ‘onbekenden’ gemakkelijker
gelijkgezinden kunnen ontwaren.
Een tweede ontwikkelingen die de scheiding in de publieke ruimte in de hand kan wer-
ken, is de ruimtelijke segregatie als gevolg van selectieve migratie. Zo zal de komende
decennia de tegenstelling tussen stad (gemengd, dynamisch) en periferie (wit, laagopge-
leid en oud) toenemen (pbl/cpb 2016). Daardoor neemt de kans op ontmoetingen met
mensen buiten de eigen groep af. Hoewel Nederlandse steden momenteel relatief gezien
nog sterk gemengd zijn, wordt de ruimtelijke scheiding tussen arm en rijk binnen steden
groter, waardoor verschillende groepen elkaar minder tegen komen. Aangezien econo-
mische mondialisering een belangrijke drijvende kracht is van deze segregatie, en actief
overheidsbeleid een belangrijke afremmer, kan verwacht worden dat dit zich voortzet
(Tammaru et al. 2016).
Een derde reden van de afnemende diversiteit van netwerken is de ‘balkanisering’
van de digitale omgeving. Hoewel het internet de potentie in zich heeft om sociale
scheids lijnen te overbruggen, gebeurt vaak het tegenovergestelde (V�lker 2012). De
mogelijkheid te selecteren heeft tot gevolg dat mensen zich vooral begeven rond gelijk-
gestemden. Binnen de segmenten en segmentjes waarin het internet verdeeld is, krijgen
mensen de informatie, beelden en meningen onder ogen die naadloos aansluiten bij de
voorkeuren die ze toch al hadden, waardoor het internet fungeert als ‘echokamer’. Dit
proces wordt wel aangeduid als ‘de balkanisering’ van het internet, naar het geopoli-
tieke opsplitsingsproces dat zich voltrok in de nadagen van de eerste wereldoorlog (Van
Alstyne en Brynjolfsson 2005). Als de trend van ‘balkanisering’ op het internet verder
doorzet, neemt de kans om andersdenkenden digitaal te leren kennen en te ontmoeten,
af. De contacten die mensen via internet opdoen, zijn door de selectiemogelijkheden
vaak relatief homogeen. Zo wordt in online dating services vaak gezocht op opleidings-
niveau (Skopek et al. 2010), een kenmerk dat in een uitgaansgelegenheid niet direct
zichtbaar is.
Een vierde ontwikkeling die de kans op ontmoetingen met ‘andere anderen’ kan verklei-
nen, is van een iets anders orde. Het gaat dan niet om echte ontmoetingen, maar eerder
om kennisnemen van de leefwereld van anderen. Die kans kan in de toekomst afnemen
door de opkomst van nieuwe media en nieuwe manieren van mediaconsumptie, die de
scheiding in de mediaconsumptie versterken. Met het verdwijnen van de ‘oude’ media
verdwijnt ook een gedeeld kader en bron van gemeenschappelijke waarden en percep-
ties van maatschappelijke ontwikkelingen. Zo kende de publieke omroep een manier
van mediaconsumptie waarbij voorheen een groot deel van de bevolking op hetzelfde
tijdstip naar hetzelfde programma keek. De journaals van nos en rtl lijken die rol tot
op heden nog te vervullen (Bos et al. 2014). In de toekomst doen ze dat niet meer, als de
trend doorzet dat mediaconsumptie steeds diverser wordt en de groep ‘nieuwsmijders’
of ‘nieuwsminimalisten’ verder groeit. Het internet is niet alleen selectiever als het gaat
om digitale ontmoetingen met anderen, maar ook als het gaat om het vergaren en delen
van informatie.

Page 19
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
159
Deze scheiding in ontmoetingen en mediagebruik kan gepaard gaan met gescheiden
‘ interpretatieve gemeenschappen’. Dat wil zeggen: ‘groepen van mensen die op basis
van hun onderwijs, mediagebruik en voorbije biografie min of meer gemeenschappe-
lijke wijzen van selectie, perceptie en interpretatie van symboolsystemen hebben ont-
wikkeld’ (Glorieux 2012: 29). Als mensen zich steeds meer in hun eigen interpretatieve
gemeenschap bevinden (wat dus niet per se wil zeggen dat ze elkaar persoonlijk ken-
nen), dan delen ze met anderen binnen hun groep de interpretatie van de werkelijkheid
en gaat het gedeelde kader van de samenleving als geheel verder verloren.
Een vlammend debat
De kans om in de toekomst anderen of andersdenkenden tegen te komen, wordt dus
kleiner. Maar ook waar mensen elkaar wel tegenkomen, leent de publieke ruimte zich
niet altijd voor de overbruggende contacten die maatschappelijke scheidslijnen verzach-
ten. Dat heeft te maken met de eerder besproken ‘afwezige aanwezigheid’ (zie � 6.2).
Mensen lopen in de publieke ruimte meer langs elkaar heen, want contacten zijn steeds
minder plaatsgebonden. Volgens Sennett (2015) ontberen we daardoor steeds meer de
communicatieve vaardigheden die nodig zijn om bestaande verschillen te overbruggen.
Voor zover leden van tegengestelde groepen elkaar ontmoeten op scholen, kantoren
en in buurten, is het steeds minder vanzelfsprekend dat deze contexten fungeren als
integratiekaders.
De toenemende mondigheid, die vaak wordt toegeschreven aan het stijgende oplei-
dingsniveau van Nederlanders, speelt hierbij een rol (Van den Brink 2002). Dat burgers
buiten de experts en autoriteiten om veel eigen middelen kregen om zich een oordeel te
vormen, en ook vrijer werden in het uiten van hun mening, geeft hen meer regie in hun
leven en hun omgeving. Echter, volgens velen schiet die assertiviteit te ver door, bijvoor-
beeld in de publieke ruimte, waar mensen zich vaak hufterig gedragen (bv. Van Stokkom
2010).
Een ander probleem, volgens Gabriel van den Brink (2002), is dat mondigheid nog altijd
ongelijk verdeeld is. Maar daarin vindt wel een verschuiving plaats. Naast de groeiende
groep ‘bedrijvige burgers’, die zich enthousiast bemoeit met de activiteiten van de over-
heid (en een grote tussencategorie van ‘berustende burgers’), ziet hij een eveneens
groeiende groep ‘bedreigde burgers’, die onbehagen voelt en juist behoefte heeft aan
sterker leiderschap. Juist deze burgers die zich bedreigd voelen, wonnen en winnen sterk
aan mondigheid. Ten eerste komt dit door de grote maatschappelijke stijging die zich
voordeed onder migranten en hun nakomelingen. Hierdoor komen de perspectieven
van deze migranten, vooral bij monde van de stijgers, veel duidelijker en uitgesprokener
in het debat naar voren. Hoewel dit voor spanningen zorgt, kan dit ook gezien worden
als een onvermijdelijke fase in de emancipatie en integratie van etnische minderheden
in Nederland (Dagevos 2016). Onder ‘bedreigde’ inwoners met een Nederlandse achter-
grond nam de mondigheid ook toe, onder andere door Fortuyn en Wilders. Politieke
taboes uit het verleden, met name die over de multiculturele samenleving, zijn verdwe-
nen en er is een sfeer ontstaan waarin ‘alles gezegd moet kunnen worden’.
Een belangrijke rol spelen de sociale media in dit proces. Ten eerste verlagen deze de
drempel naar het maatschappelijke debat aanzienlijk. Hoewel ‘bedreigde burgers’ hun

Page 20
160
sociaal en cultureel rapport 2016
politieke invloed niet hoog aanslaan, kunnen uiteenlopende groepen boze burgers
via vlogs of acties veel aandacht genereren en via twitter of Facebook hun ongezouten
mening kwijt bij de bekendere deelnemers aan het debat. Via sociale media kunnen
acties en bewegingen snel tot stand komen en uitgroeien, zonder tussenkomst van
gevestigde partijen en zelfs zonder regie. Het internet vormt op die manier een toegan-
kelijk vehikel voor politieke acties en bewegingen, zo zagen we al eerder in dit hoofd-
stuk. Dit komt ook de zelforganisatie van bewoners van achterstandsbuurten ten goede
(Hampton 2010).
Naast de toegankelijkheid, speelt ook de anonimiteit van het internet een rol. De moge-
lijkheid om anoniem te communiceren, of met een nickname die alleen in een kleine
kring herkenbaar is (soms buiten de directe eigen sociale omgeving), gaat gepaard met
een snelle ontaarding van conversaties in onvriendelijke grofheden. Dit wordt ook wel
flaming en trolling genoemd (Lapidot-Lefler en Barak 2012). Onderzoek naar communicatie
via de computer laat ook zien dat anonimiteit het effect heeft dat mensen zich snel con-
formeren aan groepsnormen. Dat kan erop wijzen dat in een anonieme setting sociale
identiteiten meer invloed hebben dan in een setting waarin een persoon als individu
herkenbaar is (Postmes et al. 2001). Deze beweging heeft twee kanten: het publieke
debat wordt democratischer, maar ook onvoorspelbaarder en feller.
Vloeibare identiteiten
Als mensen zich bewust zijn van groepsverschillen, zich sterk identificeren met de
eigen groep of de andere groep als opponent zien, is de kans groter dat scheidslijnen
bijdragen aan spanningen en wrijving. Stubager (2010), Elchardus (2012) en Spruyt (2012,
2014) benadrukken in dit verband de bewustwording van (belangen)tegenstellingen als
moment waarop tegenstellingen problematisch worden.
In sociaalpsychologisch onderzoek wordt de term ‘sociale identiteiten’ gebruikt om dat
deel van het zelfbeeld aan te duiden dat bestaat uit de groepen en categorie�n waartoe
een mens zich rekent (Tajfel en Turner 1979). Onderzoek wijst uit dat deze grote gevolgen
hebben voor percepties en groepsgedrag en daarmee een belangrijk basisbestanddeel
vormen van spanningen en conflict tussen groepen (Tajfel en Turner 1979). Wie zich iden-
tificeert met een zekere groep conformeert zich aan groepsnormen (Abrams 1990). Hij of
zij is ontvankelijk voor de emoties van groepsgenoten (Ellemers 2012) en bereid om deel
te nemen aan collectieve actie (Van Zomeren et al. 2008). Sociale identiteiten gaan ook
gepaard met een negatieve waardering vanandere groepen (Branscombe en Wann 1994).
Zo kan een sterke identificatie met de nationale identiteit leiden tot een negatieve hou-
ding ten opzichte van migranten (Wagner et al. 2010).
Hoe zullen deze sociale identiteiten, die nu voor spanningen zorgen, zich in de toekomst
ontwikkelen? Aan de ene kant zijn er twee redenen om te verwachten dat de maatschap-
pelijke betekenis van sociale identiteiten zal afnemen. De eerste is de demografische
ontwikkeling naar superdiversiteit (Vertovec 2007). In de toekomst heeft een veel grotere
groep Nederlanders een migratie-achtergrond, uit een grotere diversiteit aan herkomst-
landen (zie � 2.2). Ook zal de variatie binnen groepen toenemen op uiteen lopende
dimensies, zoals woonplaats, leefstijl en loopbaan. Deze toenemende diversiteit brengt
met zich mee dat mensen meer meervoudige identiteiten krijgen: ze identificeren

Page 21
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
161
zich met meerdere groepen, afhankelijk van de context waarin ze verkeren (denk aan
etnische achtergrond, gender, werknemer en buurtbewoner). De diversiteit binnen
groepen wordt dus groter en stereotypering steeds minder mogelijk, en tussen mensen
met een verschillende sociale identiteit kunnen zomaar grote overeenkomsten bestaan
(Fanshawe en Sriskandarajah 2010). Een bevinding die in deze richting wijst is dat men-
sen met een meer complexe identiteit – een meervoudige identiteit met weinig overlap
tussen de afzonderlijke identiteiten – relatief tolerant staan tegenover andere groepen
(Brewer en Pierce 2005; Schmid et al. 2013).
De tweede reden is dat mensen zich, door de opkomst van sociale media en de flexi-
bilisering van hun levens, in meer verschillende en veranderlijke contexten bewegen.
Hierdoor krijgen ze er een heel nieuw repertoire aan identiteiten bij. Vooral de online
sociale identiteiten zijn vaak uitermate flu�de, met als extreem voorbeeld een avatar
in een game-omgeving. De toenemende diversiteit van identiteiten en de mogelijk-
heden om tussen deze identiteiten te switchen duiden we aan met de term ‘vloeibare
identiteiten’. Het is een aanlokkelijke gedachte dat deze sociale scheidslijnen doen
vervagen. Overigens moet de vrijheid aan identiteiten in de online wereld niet worden
overschat: omdat alles vastligt en bewaard blijft is de sociale controle in werkelijkheid
juist vrij groot en daarmee de vrijheid om met identiteiten te experimenteren zeker niet
grenzeloos.
Toch is – aan de andere kant - de verwachting dat sociale identiteiten irrelevant wor-
den te optimistisch. Dit omdat veel mensen weinig te kiezen hebben; zij kunnen zich
niet onttrekken aan taaie sociale identiteiten als etniciteit en maatschappelijke status.
Anderen cultiveren hun sociale identiteiten, bijvoorbeeld omdat deze maatschappelijke
status oplevert. Mensen defini�ren niet alleen wie ze zelf zijn, ze defini�ren anderen ook.
Op dit moment zien we onder etnische minderheden in Nederland dat zij, ondanks de
toenemende onderlinge diversiteit, minder acceptatie ervaren door de witte meerder-
heid (Dagevos en Huijnk 2014: 253-280). Vooral hogeropgeleide migranten hebben het
gevoel zich steeds te moeten verantwoorden over de eigen afkomst, een fenomeen dat
wel wordt aangeduid als de integratie-paradox (Huijnk et al. 2015). ‘Waar je ook komt,
Amber, je identiteit zal vragen oproepen’, spiegelt Abdelkader Benali zijn pasgeboren
dochter voor in zijn ‘brief aan mijn dochter’ (Benali 2016: 138). Dit gevoel wakkert de
sociale identiteit alleen maar aan, want de sociale identiteit lijkt zelfs een buffer te vor-
men tegen bedreigingen van die identiteit. En dit niet alleen onder minderheidsgroepen
(Branscombe et al. 1999) maar ook onder leden van de nationale meerderheid (Schlueter
en Wagner 2008).
We zien dus een blijvend belang van de structurele sociale identiteiten, zeker waar
ongelijkheid in het spel is. Maar de vormen die deze identiteiten krijgen veranderen:
er komen meer verschillende manieren waarop sociale identiteiten op verschillende
momenten in verschillende gezelschappen uiting krijgen. Maar de vloeibare identiteiten
hoeven niet te betekenen dat structurele sociale identiteiten minder belangrijk worden
en maatschappelijke scheidslijnen vervagen. Want ook veel vloeibare identiteiten zijn
verbonden met de structurele identiteiten. Zij vormen in zekere zin ‘specialisaties’. Dit
kan gaan om heel specifieke groepen, zoals de identificatie met een terroristische groep
of met een community rond een Turks-Nederlandse vlogger of met een standpunt in een

Page 22
162
sociaal en cultureel rapport 2016
hoogoplopend maatschappelijk debat. Het kan ook gaan om grotere, incidentele of
stabielere bewegingen, zoals discussies op black twitter. De vloeibare verschijningsvor-
men van taaie en gevoelige sociale identiteiten betekent dat er bij pogingen tot politieke
mobilisatie vele vaatjes zijn om uit te tappen. Dit maakt sociale scheidslijnen wel minder
voorspelbaar, niet minder krachtig.
Minder kans op overbrugging
Nederland is aan het veranderen en de spanningen tussen bevolkingsgroepen lopen
hierbij op. Velen vragen zich af waar dit heengaat: vormt de strijdbaarheid van voor- en
tegenstanders van zwarte piet de opmaat naar spanningen en geweld? Of is het een
tijdelijke fase in het emancipatieproces van een samenleving die als geheel beetje bij
beetje verandert? Zullen de debatten tussen ‘boze burgers’ en ‘deugmensen’ gewone
maatschappelijke debatten blijven, of zullen ze op een gegeven moment escaleren? Met
andere woorden: vechten we elkaar straks de tent uit of overbruggen we deze verschillen
en valt het eindelijk wel mee?
We verwachten – hoewel met voorzichtigheid – dat ondanks en zelfs dankzij toenemen-
de connectiviteit, de voedingsbodem voor spanningen tussen groepen in de toekomst
groter wordt. In de voorgaande paragrafen zagen we waarom: mensen kunnen zich
gemakkelijker terugtrekken in hun eigen kring(etje), het debat met andersdenkenden
wordt steeds feller en sociale identiteiten blijven onverminderd belangrijk. Ook – of mis-
schien we z�lfs – in tijden van superdiversiteit. De kans op overbrugging neemt daarmee
af.
Toch durven we geen voorspelling te doen over de vraag of spanningen in de toekomst
zullen escaleren. Dat hangt immers van veel meer af dan van de zaken die we in deze
paragraaf bespraken. Of spanningen escaleren, hangt bijvoorbeeld af van de opstel-
ling van elites. Dat er in het sterk gesegmenteerde, verzuilde Nederland geen echt grote
wrijving tussen bevolkingsgroepen was, wordt verklaard door de opstelling van elites
(Lijphart 1967). Terwijl er aan de basis verdeeldheid was, werkten de politieke en maat-
schappelijke elites samen. In onze tijd gebeurt juist het tegenovergestelde en mobili-
seren mensen zich op basis van hun identiteit, wat tegenstellingen eerder vergoot dan
pacificeert. Het is echter niet vanzelfsprekend dat er daarmee in de toekomst per defini-
tie ook sprake zal zijn van deze splijtende identiteitspolitiek. In het verleden wisselden
periodes van pacificatie en polarisatie elkaar immers af. Zo kwam na de verzuiling de
polarisatie van de jaren zeventig en vervolgens de consensus van de jaren negentig.
Of spanningen escaleren hangt ook af van de opstelling van burgers zelf. Hoe waarde-
ren we diversiteit en identiteit? Hoe gaan we met anderen om? Bij elke confrontatie
tussen groepen zijn er ook tegenbewegingen van mensen die verschillen proberen te
overbruggen.
Daarnaast zal veel afhangen van de structurele omstandigheden die gelden als voedings-
bodem voor ongelijkheid en conflict. Gelijkwaardigheid tussen groepen kan worden
gezien als een belangrijke voorwaarde voor het beslechten van tegenstellingen (Crul et
al. 2013; Geldof 2013). Waar mensen gelijke kansen ervaren in plaats van discriminatie,
zullen tegenstellingen minder scherp voelen. Waar het de etnische scheidslijn betreft,
lijkt de sociaaleconomische gelijkheid tussen autochtonen en migrantengroepen toe te

Page 23
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
163
nemen (Huijnk et al. 2013). Echter, op andere gebieden blijft de ervaren gelijkwaardig-
heid ver achter (Huijnk et al. 2015). Migranten en hun nakomelingen ervaren steeds meer
discriminatie op de arbeidsmarkt en racisme in het dagelijks leven, en interetnische
vriendschappen blijven schaars. Wie de scp-rapporten ‘Werelden van verschil’ (Huijnk et
al. 2015) en de integratiemonitor (Huijnk en Andriessen 2016) leest, kan niet anders dan
somber zijn over de manier waarop etnische tegenstellingen zich in de nabije toekomst
zullen ontwikkelen.
De verdergaande mondialisering zal de ervaren achterstelling van bepaalde groepen
inwoners met een Nederlandse achtergrond doen toenemen. De groeiende kloof tussen
stad en periferie kan bovendien een bron zijn van de sterker gevoelde ongelijkheid.
Het dagelijkse leven biedt minder zekerheden. Door verdergaande mondialisering
en beperkte economische groei kunnen de gevoelens van materieel en cultureel ver-
lies verder toenemen, met onzekerheid tot gevolg (Bauman 2000, 2011). Veel mensen
geloven niet langer in vooruitgang en verbetering, maar denken aan de toekomst als
een periode van neergang. Elchardus (2015) beschrijft die ontwikkeling met de term
declinisme. Dit gevoel van onzekerheid en onbehagen is vooral sterk onder mensen
met een lage sociaaleconomische positie en dus relatief veel persoonlijke onzekerhe-
den. Onzekerheid werkt mechanismen van in- en uitsluiting in de hand (Bauman 2000;
Schinkel 2011). Hoe groter de onzekerheid en het onbehagen, hoe vaker mensen immers
tegenstellingen en conflicten tussen groepen zien (Spruyt 2014; Dekker en Den Ridder
2014). Het is dus best mogelijk dat dankzij groeiende ongelijkheid in de toekomst het
onbehagen bij velen sterker zal worden en daarmee ook de neiging tot polariseren.
6.4 Uitdagingen van morgen
Net zoals dat de afgelopen 34 jaar het geval was, zal de manier waarop wij samenleven
de komende 34 jaar in veel opzichten niet drastisch veranderen. Jonge mensen zullen
verliefd worden. Stellen zullen liefdevol huizen inrichten en daarin hun kroost met zorg
omringen. Ouderen zullen moeite doen hun ongemak met veranderende tijden voor
zich te houden. Mensen zullen anderen opzoeken om te sporten of te feesten en zich
ergeren aan mensen die anders zijn dan zijzelf. Ook zullen veel Nederlanders zich zor-
gen maken over de toekomst van de samenleving. Ondertussen zal de manier waarop
Nederlanders zich verhouden tot hun sociale omgeving geleidelijk veranderen naar meer
individualiserende verbindingen: zij zullen meer connecties hebben, die zij op veel meer
manieren vorm kunnen geven dan nu.
Vergeleken met eerdere veranderingen in het sociale weefsel zal nu de beweging naar
meer individualiserende verbindingen veel minder voelen als een persoonlijke bevrij-
ding. De meeste Nederlanders gaan immers niet meer gebukt onder een verstikkende
groepsdruk uit de directe sociale omgeving. Duyvendak en Hurenkamp wezen er in
hun bundel Kiezen voor de kudde (2004) al op dat mensen doorgaans vrij uniform gebruik-
maken van hun individuele keuzevrijheid. Bevrijdend kunnen de nieuwe mogelijkheden
wel aanvoelen voor degenen die zich klem voelen zitten in hun dagelijkse leven. Zoals
jongeren die gepest worden op school, eenzame ouderen of meisjes binnen migranten-
groepen die te maken hebben met een controlerende familie. Afgezien van deze kleine

Page 24
164
sociaal en cultureel rapport 2016
bevrijdingen hebben de nieuwe mogelijkheden ook andere voordelen. Handig zijn bij-
voorbeeld de mogelijkheden om in de nabijheid mensen te vinden die een boor of een
schouwburgabonnement willen delen. Inspirerend en nuttig de contacten met verre
anderen, met wie we idealen of hobby’s delen.
Op andere punten zal de beweging naar individualiserende verbinding voelen als een
verarming. De sociale infrastructuur verandert, waarmee bestaande ontmoetingsgele-
genheden plaatsmaken voor andere ontmoetingsplekken die vaak meer veranderlijk zul-
len zijn. Door de verminderde afhankelijkheid van tijd en plaats leidt het samen ergens
aanwezig zijn bovendien minder vanzelfsprekend tot contact. Ook wanneer daar contact
elders voor in de plaats komt, zal dit door velen als verarming worden ervaren. Evident
is dit bijvoorbeeld het geval wanneer pubers blijven communiceren met hun vrienden
tijdens een familiebezoek.
De afname van overbrugging die we verwachten, kan beschouwd worden als een ver-
arming. Het verkeren onder gelijksoortigen is het resultaat van individuele vrijwillige
keuzes, maar deze segregatie heeft wel nadelige maatschappelijke gevolgen, vooral voor
groepen met minder kansen.
Tegenkrachten
Het kan het niet anders of de individualisering van sociale verbindingen wordt bijge-
stuurd door tegenkrachten. Ten eerste zullen sterke bindingen van waarde blijven,
misschien wel meer dan nu, omdat zij unieker worden. Het blijvende belang van nabije
familie kwam al aan de orde. Ook de lokale omgeving blijft – voor degene die zo geluk-
kig is dat deze omgeving iets te bieden heeft – een aantal unieke kwaliteiten behouden.
Niet alleen voor het kopje suiker en het water geven van de planten van de buren, maar
bijvoorbeeld ook voor het gevoel van veiligheid. Er is bovendien een besef dat kwantiteit
op gespannen voet kan staan met kwaliteit. De app Camilla, waarmee je slechts met je
vijftien beste vrienden in contact staat, getuigt van de waardering van de kleine kring.
Ten tweede passen de omgangsvormen zich niet alleen aan de veranderende techniek
aan, maar ook aan de wensen van mensen. Vonden sommige restaurants het enkele
jaren geleden nog nodig om met bordjes het telefoongedrag van bezoekers te reguleren,
inmiddels staan de meeste telefoons er op stil. Ook bij toekomstige ontwikkelingen
staan mensen zelf aan het roer en kunnen zij hun leven en omgeving tot op zekere hoog-
te bijsturen, naar hun eigen smaak en die van hun omgeving. Omdat mensen zelf contact
willen, zullen de meeste Nederlanders in 2050 geen eenzame eenlingen zijn, dolend
door kunstmatige werelden.
Ten derde, zal ook de dreigende segregatie tegenkrachten oproepen. Individuen blijven
in het nastreven van veel zaken in hun persoonlijke leven afhankelijk van anderen buiten
hun directe kring. Bijvoorbeeld voor hun werk of voor de vrijetijdsbesteding van hun
kinderen. Bovendien kunnen segregatie en ongelijkheid juist motiveren tot overbrug-
gende activiteiten, zowel in de publieke ruimte als met bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.
Er is veel aandacht voor manieren om ruwe omgangsvormen op internet tegen te gaan
en structuren te scheppen voor overbruggende dialogen. Zo stuurde Airbnb onlangs
al haar leden een ‘manifest voor inclusiviteit en respect’ in reactie op bewijzen van
systematische discriminatie (airbnb.nl). Dit alles neemt niet weg dat de geschetste

Page 25
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
165
veranderingen de komende decennia een aantal maatschappelijke uitdagingen met zich
meebrengen.
Aandacht voor sociale kwetsbaarheid
Sociale barri�res – denk aan invaliditeit, verlegenheid of geldtekort – kunnen in
bepaalde gevallen overkomelijker worden door de digitalisering van contacten. Het
internet lijkt dan ook een toevluchtsoord te bieden aan mensen met sociaalemotionele
kwetsbaarheden. Zij ontlenen meer dan anderen zelfwaardering en welbevinden aan
het gebruik van sociale media (Ellison et al. 2007; Przybylski et al. 2013; Ryan et al. 2014;
Steinfield et al. 2008). Kwetsbare mensen lopen wel meer risico met internet, bijvoor-
beeld het risico van internetverslaving (Ryan et al. 2014; Wong et al. 2014) of depressie
(Nesi en Prinstein 2015). Eenzame jongeren bijvoorbeeld delen relatief veel priv�infor-
matie op internet, wat hen kwetsbaar maakt voor negatieve reacties, pesten of zelfs
chantage (Błachnio et al. 2016; Christofides et al. 2009).
Naarmate de digitale wereld zich verder zal ontwikkelen en vermengen met de fysieke
wereld, wordt zij aantrekkelijker als toevluchtsoord, maar daarmee wordt het sociale
leven ook gecompliceerder. Dit hoeft niet altijd zo te lijken; verdergaande integratie van
techniek in het dagelijks leven zal het praktische gebruik van sociale media simpeler
maken. Maar in sociaal opzicht neemt de complexiteit toch toe. Ingewikkeld is bijvoor-
beeld het communiceren met wisselende publieken, wat vaardigheid en strategie vereist.
Het sociale landschap verandert voortdurend en sociale regels veranderen mee. Sociaal
succes en falen worden steeds zichtbaarder, waarmee populaire types steeds populairder
worden en de eenlingen steeds duidelijker op een zijspoor staan. Een ander punt is dat
het steeds moeilijker wordt echt van onecht te onderscheiden. Dit onderscheid zal ook
steeds minder relevant gaan lijken, maar het op gezette momenten wel degelijk zijn.
In de toekomst zal het dus steeds harder nodig zijn om mensen te wapenen tegen de
gevaarlijke kanten van de verleidelijke digitale wereld en om ze waar nodig in bescher-
ming te nemen.
Bouwen aan nieuw sociaal kapitaal
Terwijl Nederlanders voor hun sociale behoeften steeds minder afhankelijk worden
van hun directe sociale omgeving, neemt hun afhankelijkheid van sociaal kapitaal wel
degelijk toe. Voor hulpbehoevenden biedt de welvaartsstaat straks waarschijnlijk nog
maar weinig zekerheden. Van kerngezonde Nederlanders vergt de flexibilisering van de
arbeidsmarkt in combinatie met zorgtaken flexibiliteit. Samenwerking met anderen kan
veel van de knelpunten die dat oplevert, oplossen. Verder dienen zich voor de toekomst
een aantal maatschappelijke uitdagingen aan, waarvan het verloop sterk afhankelijk is
van sociaal kapitaal. Zo kunnen collectieve initiatieven als zorgco�peraties oplossingen
vormen voor het dreigende tekort aan zorg (hoofdstuk 5), kunnen lokale oplossingen
bijdragen aan een succesvolle energietransitie (hoofdstuk 7) en kunnen collectieven
solidariteit bieden bij verdwijnende sociale zekerheden (hoofdstuk 4).
In de afgelopen jaren heeft pessimisme over de civil society plaatsgemaakt voor opti-
misme. Argumenten die daarvoor genoemd worden zijn een stabiel aandeel vrijwil-
ligers, stijgende aantallen initiatieven en toenemende technische mogelijkheden. Of

Page 26
166
sociaal en cultureel rapport 2016
dit optimisme terecht is, daar geeft dit hoofdstuk geen uitsluitsel over. We signaleren
wel dat collectieve acties tot stand komen in een veranderende sociale structuur die
bedreigingen brengt, maar ook kansen. Voor de toekomst lijken vooral de contacten met
vreemden nieuwe mogelijkheden te bieden. Niet alleen komen er meer mogelijkheden
om gelijkgestemden te vinden, de online omgeving maakt ook bepaalde vormen van
samenwerking over lange afstand mogelijk en nieuwe mogelijkheden om vertrouwen
te scheppen. Opbrengsten van dergelijke nieuwe structuren waren tot op heden onder
andere te vinden op het terrein van de deeleconomie, van intellectuele bezigheden als
Wikipedia en bij het gezamenlijk produceren van programmatuur. Het is een uitdaging
voor de toekomst om deze nieuwe vormen uit te bouwen tot overbruggende, solidaire en
duurzame collectieve actie.
Wat delen we in Nederland met elkaar?
Als we ervan uitgaan dat Nederland in 2050 nog bestaat, is een zekere mate van verbon-
denheid met elkaar en met het land noodzakelijk om samen in vrede tot democratisch
gedragen beslissingen te komen. In dit hoofdstuk betoogden we dat toekomstige
Nederlanders zich meer zullen begeven tussen soortgenoten en gelijkdenkenden en
dat het overbruggen van tegenstellingen steeds minder vanzelfsprekend zal zijn. Het is
dan ook de vraag wat die ruim zestien miljoen zeer verschillende mensen die in 2050 in
Nederland wonen, met elkaar zullen hebben.
Tot op heden is de natie, Nederland, een belangrijk punt van identificatie: de gemid-
delde Nederlander voelt zich meer verbonden met zijn land dan met Europa, de provin-
cie of de gemeente (Van der Meer 2016). Toch is dit niet voor iedereen in dezelfde mate
het geval. Een uitzondering vormen de ‘wereldburgers’ wier leefpatroon zich afspeelt
op interna tionale schaal. Voorlopig lijkt dit leefpatroon echter voorbehouden aan een
elite, die hiervoor de middelen heeft en zich hiertoe aangetrokken voelt (Cuperus 2009).
Eenandere uitzondering vormen migranten, van wie velen een meervoudige identi-
teit koesteren. Voor hen zijn etnische, religieuze of herkomstidentiteiten belangrijker
dan de Nederlandse. Ook met de woonplaats is identificatie doorgaans sterker. De
Nederlandse identiteit vinden migranten vaak weinig van toepassing op henzelf, onder
andere door de ervaring dat anderen hen als niet-Nederlander zien (Huijnk et al 2015).
‘Nederland’ verbindt dus nog, maar verdeelt ook. Ook als we denken over Nederlandse
waarden, is men het roerend eens over het belang van algemene begrippen als demo-
cratie en vrijheid. Al snel raken mensen echter verdeeld over de vraag wat democratie en
vrijheid precies inhouden en waar de grenzen liggen (Dekker en Den Ridder 2016).
In dit hoofdstuk wezen we op een toenemende segmentering, een afnemende overbrug-
ging tussen groepen en een groeiend onvermogen om andersdenkenden te begrijpen.
Het zal in de toekomst een enorme uitdaging blijven om een zekere mate van gemeen-
schappelijkheid tussen Nederlanders te vinden. In dit proces kunnen onvoorziene
omstandigheden druk op de ketel zetten. Een grote terroristische aanslag in Nederland
bijvoorbeeld zal de maatschappelijke tegenstellingen verder op scherp zetten. Een
groeiend besef van de ecologische uitdaging kan daarentegen de focus verleggen naar
datgene waarvoor we wel van elkaar afhankelijk zijn. Want de gevolgen van klimaatver-
andering ervaart iedereen. Momenteel is klimaatverandering in de publieke opinie nog

Page 27
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
167
een ‘links’ issue en dus een onderwerp van maatschappelijke polarisatie. Maar wie weet,
als in 2050 de gevolgen van klimaatveranderingen voor iedereen duidelijk zijn, kan de
strijd tegen het water opnieuw een bron zijn van saamhorigheid.
Literatuur
Abrams, D., M.S. Wetherell, S. Cochrane, M.A. Hogg en J.C. Turner (1990). Knowing what to think by
knowing who you are: Self-categorization and the nature of norm formation, conformity, and group
polarization. In: British Journal of Social Psychology, jg. 29, nr. 2, p. 97-119.
Alstyne, M. van, en E. Brynjolfsson (2005). Global village or cyber-balkans? Modeling and measuring the
integration of electronic communities. In: Management Science, jg. 51, nr. 6, p. 851-868.
Banks, M.R., L.M. Willoughby en W.A. Banks (2008). Animal-assisted therapy and loneliness in nursing
homes: use of robotic versus living dogs. In: Journal of the American Medical Directors Association, jg. 9,
nr. 3, p. 173-177.
Bauman, Z. (2000). Liquid modernity. Cambridge, u k : Polity Press.
Bauman, Z. (2011) Vloeibare tijden. Leven in een eeuw van onzekerheid. Zoetermeer: Klement.
Baumeister, R.F., en M.R. Leary (1995). The need to belong: desire for interpersonal attachments as a
fundamental human motivation. In: Psychological Bulletin, jg. 117, nr. 3, p. 497.
Beest, R. van (2014). Inventarisatie zorgco�peraties 2014. Utrecht: Aedes-Actiz.
Berg, E. van den, en A. Tiessen-Raaphorst (2011). Samen spelen, samen delen. Sport in informeel
verband. In: E. van den Berg, P. van Houwelingen en J. van het Hart (red.). Informele groepen (p. 85-102).
Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Binder, J., H. Zagefka, R. Brown, F. Funke, T. Kessler, A. Mummendey en J.P. Leyens (2009). Does contact
reduce prejudice or does prejudice reduce contact? A longitudinal test of the contact hypothesis
among majority and minority groups in three European countries. In: Journal of Personality and Social
Psychology, jg. 96, nr. 4, p. 843-856.
Błachnio, A., A. Przepiorka, E. Bałakier en W. Boruch (2016). Who discloses the most on Facebook?
In: Computers in Human Behavior, jg. 55, p. 664-667.
Boellstorff, T. (2008). Coming of age in Second Life: An anthropologist explores the virtually human. Princeton:
Princeton University Press.
Boland, C., T. Bosma, C. van Beekhoff, T. Kniesmeijer, B. Kragtwijk, H. Roodhart, F. Tabrki en M.-L.
Witmer (2016). Trendrede 2016. Geraadpleegd 10 september 2016 via trendrede.nl.
Bonilla, Y., en J. Rosa (2015). #Ferguson: Digital protest, hashtag ethnography, and the racial politics of
social media in the United States. In: American Ethnologist, jg. 42, nr. 1, p. 4-17.
Bos, L., S. Kruikemeier en C. de Vreese (2014). Gescheiden media? Sociaal-culturele verschillen in
mediaconsumptie. In: M. Bovens, P. Dekker en W. Tiemeijer (red.). Gescheiden werelden. Een verkenning
van sociaal-culturele tegenstellingen in Nederland (p. 235-254). Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid/Sociaal en Cultureel Planbureau.
Bovens, M., en H. Pellikaan (red.) (1998) Nieuwe tegenstellingen in de Nederlandse politiek. Amsterdam: Boom
Koninklijke Uitgevers.
Brandtz�g, P.B., M. L�ders en J.H. Skjetne (2010). Too many Facebook ‘friends’? Content sharing and
sociability versus the need for privacy in social network sites. In: International Journal of Human-
Computer Interaction, jg. 26, nr. 11, p. 1006-1030.

Page 28
168
sociaal en cultureel rapport 2016
Branscombe, N.R., en D.L. Wann (1994). Collective self-esteem consequences of outgroup derogation
when a valued social identity is on trial. In: European Journal of Social Psychology, jg. 24, nr. 6, p. 641-657.
Branscombe, N.R., M.T. Schmitt en R.D. Harvey (1999). Perceiving pervasive discrimination among
African Americans: Implications for group identification and well-being. In: Journal of Personality and
Social Psychology, jg. 77, nr. 1, p. 135-149.
Brashears, M.E. (2011). Small networks and high isolation? A reexamination of American discussion
networks. In: Social Networks, jg. 33, nr. 4, p. 331-341.
Brewer, M.B., en K.P. Pierce (2005). Social identity complexity and outgroup tolerance. In: Personality and
Social Psychology Bulletin, jg. 31, nr. 3, p. 428-437.
Brink, G. van den (2002). Mondiger of moeilijker?. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regerings-
beleid.
Burger, S. (2015). Ik ben Alice (documentaire). Amsterdam: Key docs.
bzk (2013). De doe-democratie. Kabinetsnota ter stimulering van een vitale samenleving (p. 13). Den Haag:
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Chou, H.T.G., en N. Edge (2012). ‘They are happier and having better lives than I am’: the impact of using
Facebook on perceptions of others’ lives. In: Cyberpsychology, Behavior and Social Networking, jg. 15, nr. 2,
p. 117-121.
Christofides, E., A. Muise en S. Desmarais (2009). Information disclosure and control on Facebook: are
they two sides of the same coin or two different processes? In: CyberPsychology & Behavior, jg. 12, nr. 3,
p. 341-345.
Clo�n, J.C.M., A. van den Broek, R. van den Dool, J. Haan, J.J.M. Hart, P. Houwelingen, A. Tiessen-
Raaphorst, N. Sonck, J. Spit en J.A. Ross (2013). Met het oog op de tijd: een blik op de tijdsbesteding van
Nederlanders. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Coleman, J.S. (1990) Foundations of Social Theory. Cambridge, m a : Harvard University Press.
Crul, M., J. Schneider en F. Lelie (2013). Superdiversiteit. Een nieuwe visie op integratie. Amsterdam: v u
University Press.
Cuperus, R. (2009). De wereldburger bestaat niet: waarom de opstand der elites de samenleving ondermijnt.
Amsterdam: Bert Bakker.
Dagevos, J. (2016). Fel debat over uitsluiting hoort bij emancipatie. In: de Volkskrant, 8 juni 2016.
Dagevos, J., en M. Grundel (2013). Biedt het concept integratie nog perspectief? Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Dagevos J, en W. Huijnk (2014). Segmentatie langs etnische lijnen. In: C. Vrooman, M. Gijsberts en
J. Boelhouwer (red.). Verschil in Nederland (p. 253-280). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Dam, F. van, F. Daalhuizen, C. de Groot, M. van Middelkoop en P. Peeters (2013). Vergrijzing en ruimte.
Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Dekker, P., en J. den Ridder (2014). Polariseert Nederland? Ontwikkelingen in politiek-culturele
tegenstellingen. In: M. Bovens, P. Dekker en W. Tiemeijer (red.). Gescheiden werelden. Een verkenning
van sociaal-culturele tegenstellingen in Nederland (p. 103-129). Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid/Sociaal en Cultureel Planbureau.
Dekker, P., en J. den Ridder (2016). Gedeelde waarden en een weerbare democratie. Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau.
Dekker, P., L. de Blok en J. de Hart (2016). Burgerperspectieven 2016|3. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.
Dekker, P., en J. de Hart (2009). Vrijwilligerswerk in meervoud. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Page 29
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
169
Duyvendak, J.W., en M. Hurenkamp (2004). Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe
meerderheid. Amsterdam: Van Gennep.
Dykstra, P.A. (2009). Older adult loneliness: myths and realities. In: European Journal of Ageing, jg. 6, nr. 2,
p. 91-100.
Elchardus, M. (2012). Onderwijs als (nieuwe) sociale scheidslijn. In: B. V�lker en M. Elchardus (red.).
De sociale klasse voorbij (p.35-84). Den Haag: ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Elchardus, M. (2015). Voorbij het narratief van de neergang. Tielt: Lannoo Campus.
Ellemers, N. (2012). The group self. In: Science, jg. 336, nr. 6083, p. 848-852.
Ellison, N.B., C. Steinfield en C. Lampe (2007). The benefits of Facebook ‘Friends:’ Social Capital and
College Students’ Use of Online Social Network Sites. In: Journal of Computer-Mediated Communication,
jg. 12, nr. 4, p. 1143-1168.
Fanshawe, S., en D. Sriskandarajah (2010). ‘You Can’t Put Me In A Box’: Superdiversity and the end of
identity politics in Britain. Geraadpleegd 1 september 2016 via www.ippr.org/publications.
Finkel, E.J., P.W. Eastwick, B.R. Karney, H.T. Reis en S. Sprecher (2012). Online dating: a critical analysis
from the perspective of psychological science. In: Psychological Science in the Public Interest, jg. 13, nr. 1,
p. 3-66.
Frenken, K. (2016). Deeleconomie onder ��n noemer (oratie). Geraadpleegd 13 juni 2016 via www.uu.nl/sites/
default/files/20160211-uu_oratie-frenken.pdf
Gerbaudo, P., en E. Trer� (2015). In search of the ‘we’ of social media activism: introduction to the special
issue on social media and protest identities. Information, Communication & Society, jg.18, nr. 8, p. 865-
871.
Gaertner, S.L., J.F. Dovidio en B.A. Bachman (1996). Revisiting the contact hypothesis: The induction of a
common ingroup identity. In: International Journal of Intercultural Relations, jg. 20, nr. 3, p. 271-290.
Geldof, D. (2013). Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert. Leuven: Acco.
Gelmers, W. (2015). ‘Chatting’ while sipping coffee: An ethnographic exploration of social Interaction
in specialty coffee bars in Vancouver and Amsterdam. Geraadpleegd 1 juni 2016 via dare.uva.nl/cgi/
arno/show.cgi?fid=613071.
Glorieux, I. (2012). Tempus Omnia Relevat. Wat de tijd zoal aan het licht bracht. In: M. Elchardus en I.
Glorieux (red.), Voorspelbaar uniek. Dieper graven in de symbolische samenleving (p. 6-49). Tielt: Uitgeverij
Lannoo.
Granovetter, M. (1983). The strength of weak ties: A network theory revisited. In: Sociological theory, jg. 1,
nr. 1, p. 201-233.
Hampton, K.N. (2010). Internet use and the concentration of disadvantage: Globalization and the urban
underclass. In: American Behavioral Scientist, jg. 53, nr. 8, p. 1111-1132.
Hampton, K.N., L.F. Sessions en E.J. Her (2011). Core networks, social isolation, and new media: How
Internet and mobile phone use is related to network size and diversity. In: Information, Communication
& Society, jg. 14, nr. 1, p. 130-155.
Hampton, K.N., L. Rainie, W. Lu, M. Dwyer, I. Shin en K. Purcell (2014). Social Media and the �Spiral of
Silence�. Geraadpleegd 1 september 2016 via www.pewinternet.org/2014/08/26/social-media-and-
the-spiral-of-silence/.
Herstand, A. (2015). ‘Facebook is dead to us’. What teens think about 11 of the biggest social networks. Geraadpleegd
23 september 2016 via www.digitalmusicnews.com.
Houwelingen, P. van, A. Boele en P. Dekker (2014). Burgermacht op eigen kracht. Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau.

Page 30
170
sociaal en cultureel rapport 2016
Huijnk, W., en I. Andriessen (red.) (2016). Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht
terreinen nader bekeken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Huijnk, W., J. Dagevos, M. Gijsberts en I. Andriessen (red.) (2015). Werelden van verschil. Over de sociaal-
culturele afstand en positie van migrantengroepen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Huskens, B., R. Verschuur, J. Gillesen, R. Didden en E. Barakova (2013). Promoting question-asking
in school-aged children with autism spectrum disorders: Effectiveness of a robot intervention
compared to a human-trainer intervention. In: Developmental neurorehabilitation, jg. 16, nr. 5, p. 345-
356.
Jong Gierveld, J. de, T. van Tilburg en P.A. Dykstra (2006). Loneliness and social isolation. In: D. Perlman
en A. Vangelisti (red.). The Cambridge handbook of personal relationships (p. 485-500). Cambridge (v k):
Cambridge University Press.
Kelly, K. (2016). The inevitable. Understanding the 12 technological forces that will shape our future (p. 139).
New York: Penguin.
Konrath, S. (2012). The empathy paradox: Increasing disconnection in the age of increasing connection.
In: R. Luppicini (red.). Handbook of research on technoself: Identity in a technological society (p. 204-228).
Hershey (vs): Information Science References.
Konrath, S.H., E.H. O’Brien en C. Hsing (2010). Changes in dispositional empathy in American college
students over time: A meta-analysis. In: Personality and Social Psychology Review, jg. 15, nr. 2, p. 180-198.
Konrath, S.H., W.J. Chopik, C.K. Hsing en E. O’Brien (2014). Changes in Adult Attachment Styles in
American College Students Over Time: A Meta-Analysis. In: Personality and Social Psychology Review,
jg. 18, nr. 4, p. 326-348.
Kooiman, N., en J. Latten (2014). Steeds vaker relatie via internet. Geraadpleegd 19 oktober 2016 via cbs.nl.
Koole, C. (2016). ‘Online ben �k de baas’. In: Volkskrant magazine, 17 september 2016.
Kullberg, J. (2010). Gepaste afstand. In: A. van den Broek, R. Bronneman-Helmers en V. Veldheer (red).
Wisseling van de wacht (p. 183-204). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Lapidot-Lefler, N., en A. Barak (2012). Effects of anonymity, invisibility, and lack of eye-contact on toxic
online disinhibition. In: Computers in Human Behavior, jg. 28, nr. 2, p. 434-443.
Luo, Q., en H. Zhang (2016). Building interpersonal trust in a travel-related virtual community: A case
study on a Guangzhou couchsurfing community. In: Tourism Management, jg. 54, p. 107-121.
Lijphart, A. (1967). Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. Amsterdam: Debussy.
Marwick, A.E., en D. Boyd (2011). I tweet honestly, I tweet passionately: Twitter users, context collapse,
and the imagined audience. In: New media & society, jg. 13, nr. 1, p. 114-133.
McKenna, K.Y., A.S. Green en M.E. Gleason (2002). Relationship formation on the Internet: What’s the
big attraction? In: Journal of social issues, jg. 58, nr. 1, p. 9-31.
McPherson, M., L. Smith-Lovin en J.M. Cook (2001). Birds of a feather: Homophily in social networks.
In: Annual review of sociology, jg. 27, p. 415-444.
Meer, T. van der (2016). Legitimiteit en politieke steun. In: T. van der Meer en H. van der Kolk (red.),
Democratie dichterbij: lokaal kiezersonderzoek 2016. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.
Mesch, G., en I. Talmud (2006). The quality of online and offline relationships: The role of multiplexity
and duration of social relationships. In: The information society, jg. 22, nr. 3, p. 137-148.
Miritello, G., E. Moro, R. Lara., R. Mart�nez-L�pez, J. Belchamber, S.G. Roberts en R.I. Dunbar (2013).
Time as a limited resource: Communication strategy in mobile phone networks. In: Social Networks,
jg. 35, nr. 1, p. 89-95.

Page 31
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
171
Muise, A., E. Christofides en S. Desmarais (2009). More information than you ever wanted: Does
Facebook bring out the green-eyed monster of jealousy? In: CyberPsychology & Behavior, jg. 12, nr. 4,
p. 441-444.
Nef, T., R.L. Ganea, R.M. M�ri en U.P. Mosimann (2013). Social networking sites and older users –
a systematic review. In: International Psychogeriatrics, jg. 25, nr. 7, p. 1041-1053.
Nesi, J., en M.J. Prinstein (2015). Using social media for social comparison and feedback-seeking:
gender and popularity moderate associations with depressive symptoms. In: Journal of Abnormal Child
Psychology, jg. 43, nr. 8, p. 1427-1438.
Oldenburg, R., en D. Brissett (1982). The third place. In: Qualitative Sociology, jg. 5, nr. 4, p. 265-284.
pbl/cpb (2016). Toekomstverkenning Welvaart en leefomgeving. Cahier regionale ontwikkeling en verstedelijking.
Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving/Centraal Planbureau.
Pettigrew, T.F., en L.R. Tropp (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. In: Journal of
Personality and Social Psychology, jg. 90, nr. 5, p. 751.
Postmes, T., R. Spears, K. Sakhel en D. Groot (2001). Social influence in computer-mediated
communication: The effects of anonymity on group behavior. In: Personality and Social Psychology
Bulletin, jg. 27, nr. 10, p. 1243-1254.
Przybylski, A. K., en N. Weinstein (2013). Can you connect with me now? How the presence of mobile
communication technology influences face-to-face conversation quality. In: Journal of Social and
Personal Relationships, jg. 30, nr. 3, p. 237-246.
Przybylski, A.K., K. Murayama, C.R. DeHaan en V. Gladwell (2013). Motivational, emotional, and
behavioral correlates of fear of missing out. In: Computers in Human Behavior, jg. 29, nr. 4, p. 1841-1848.
Putnam, R. D. (2001). Bowling alone: The collapse and revival of American community. New York: Simon and
Schuster.
Rainie, H., en B. Wellman (2012). Networked: The new social operating system. Cambridge, m a : Mit Press.
Ridder J. den, W. Mensink, P. Dekker en E. Schrijver (2016a). Burgerperspectieven 2016|2. Den Haag: Sociaal
en Cultureel Planbureau.
Ridder J. den, P. Dekker en P. van Houwelingen (2016b). Burgerperspectieven 2016|1. Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau.
Roberts, S.G., R.I. Dunbar, T.V. Pollet en T. Kuppens (2009). Exploring variation in active network size:
Constraints and ego characteristics. In: Social Networks, jg. 31, nr. 2, p. 138-146.
Rothrock, K. (2016). The Russian art of metastalking. Geraadpleegd 21 juni 2016 via globalvoices.
org/2016/04/07/in-russia-your-face-is-big-data/.
Ryan, T., A. Chester, J. Reece en S. Xenos (2014). The uses and abuses of Facebook: A review of Facebook
addiction. In: Journal of behavioral addictions, jg. 3, nr. 3, p. 133-148.
Salomon, E. (2015). Je studie bij elkaar crowdfunden: hoe doe je dat?, geraadpleegd op 11 november 2016 via
www.dub.uu.nl
Sampson, R.J. (1988). Local friendship ties and community attachment in mass society: A multilevel
systemic model. In: American Sociological Review, jg. 53, nr. 5, p. 766-779.
Sampson, R. J., D. McAdam, H. MacIndoe en S. Weffer-Elizondo (2005). Civil Society Reconsidered:
The Durable Nature and Community Structure of Collective Civic Action. In: American Journal of
Sociology, jg. 111, nr. 3, p. 673-714.
Schinkel, (2011). Diagnose: Vloeibaar modern. Zygmunt Baumans schets van het heden. Woord vooraf
bij: Z. Bauman, Vloeibare tijden. Leven in een eeuw van onzekerheid. Zoetermeer: Klement.

Page 32
172
sociaal en cultureel rapport 2016
Schl�pfer, M., L.M. Bettencourt, S. Grauwin, M. Raschke, R. Claxton, Z. Smoreda, G.B. West en
C. Ratti (2014). The scaling of human interactions with city size. Geraadpleegd 15 september via http://rsif.
royalsocietypublishing.org.
Schlueter, E., en U. Wagner (2008). Regional differences matter examining the dual influence of the
regional size of the immigrant population on derogation of immigrants in Europe. In: International
Journal of Comparative Sociology, jg. 49, nr. 2, p. 153-173.
Schmid, K., M. Hewstone en A. Al Ramiah (2013). Neighborhood diversity and social identity complexity
implications for intergroup relations. In: Social Psychological and Personality Science, jg. 4, nr. 2, p. 135-
142.
Schnabel, P., en J. de Hart (2008). Betrekkelijke betrokkenheid. Sociaal en Cultureel Rapport 2008. Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau.
Schuyt, K. (2006). Democratische deugden. Groepstegenstellingen en sociale integratie (p. 47). Amsterdam:
Amsterdam University Press.
Schwencke, A.M. (2016). Lokale energiemonitor 2016. Geraadpleegd op 2 juni 2016 via www.hieropgewekt.nl
Sennett, R. (2015). Samen. Een pleidooi voor samenwerking en solidariteit. Amsterdam: Meulenhoff.
Skopek, J., F. Schulz en H.P. Blossfeld (2010). Who contacts whom? Educational homophily in online
mate selection. In: European Sociological Review, jg. 27, nr. 2, p. 180-195.
Song, H., A. Zmyslinski-Seelig, J. Kim, A. Drent, A. Victor, K. Omori en M. Allen (2014). Does Facebook
make you lonely?: A meta analysis. In: Computers in Human Behavior, jg. 36, p. 446-452.
Spruyt, B. (2012). Living Apart Together? Over de gevolgen van opleidingsverschillen in de symbolische samenleving
(proefschrift). Brussel: Vrije Universiteit Brussel, Vakgroep Sociologie.
Spruyt, B. (2014). Vlaanderen: conflictdenken als (nieuwe) scheidslijn? In: M. Bovens, P. Dekker en
W. Tiemeijer (2014). Gescheiden werelden. Een verkenning van sociaal-culturele tegenstellingen in Nederland (p. 79-
100). Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid/Sociaal en Cultureel Planbureau.
Statline (2016). Geboorte; kerncijfers vruchtbaarheid, leeftijd moeder, regio (tabel 12 juli 2016).
Geraadpleegd 3 oktober 2016 via statline.cbs.nl.
Steenbergen, E. van, en M. Dekker (2016). Ouderen moeten z�lf eenzaamheid voorkomen. In: nrc Handelsblad,
21 augustus 2016.
Steinfield, C., N.B. Ellison en C. Lampe (2008). Social capital, self-esteem, and use of online social
network sites: A longitudinal analysis. In: Journal of Applied Developmental Psychology, jg. 29, nr. 6, p. 434-
445.
Stokkom, B.A.M. van (2010). Wat een hufter! Ergernis, lichtgeraaktheid en maatschappelijke verruwing.
Amsterdam: Boom.
Stubager, R. (2010). The Development of the Educational Cleavage: Denmark as a Critical Case. In: West
European Politics, jg. 33, nr. 3, p. 505-533.
Tajfel, H., en J. C. Turner (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In: W.G. Austin en
S. Worchel (red.), The Social Psychology of Intergroup Relations. Monterey (vs): Brooks-Cole.
Tammaru, T., S. Musterd, M. van Ham en S. Marcińczak (2016). A multi-factor approach to understanding
socio-economic segregation in European capital cities. In: T. Tammaru, S. Marcińczak, M. van
Ham en S. Musterd (red.). Socio-economic segregation in European capital cities. East meets West. London:
Routledge.
Tegenlicht (2016). Tinder Love (aflevering14 februari 2016). Hilversum: Vpro.
Tilburg, T. van (2014). Over toe- en afname van eenzaamheid onder ouderen. In: Geron, jg. 16, nr. 2,
p. 46-49.

Page 33
samenleven: veranderende verbanden en het risico van segregatie
173
Trzesniewski, K.H., en M.B. Donnellan (2010). Rethinking ‘Generation Me’: a Study of Cohort Effects
From 1976–2006. In: Perspectives on Psychological Science, jg. 5, nr. 1, p. 58-75.
Turkle, S. (2012). Alone together: Why we expect more from technology and less from each other. New York (vs): Basic
books.
Twenge, J.M., S. Konrath, J.D. Foster, W. Keith Campbell en B.J. Bushman (2008). Egos inflating
over time: A cross-temporal meta-analysis of the Narcissistic Personality Inventory. In: Journal of
Personality, jg. 76, nr. 4, p. 875-902.
Twenge, J.M., W.K. Campbell en E.C. Freeman (2012). Generational differences in young adults’ life goals,
concern for others, and civic orientation, 1966–2009. In: Journal of personality and social psychology, jg.
102, nr. 5, p. 1045.
Ultee, W.C., W.A. Arts en H.D. Flap (1996). Sociologie. Vragen, uitspraken, bevindingen (tweede herziene druk).
Groningen: Wolters Noordhoff.
Veer, N. van der, R. Sival en I. van der Meer (2016). Nationale Social Media Onderzoek 2016. Amsterdam/
Enschede: Newcom Research & Consultancy.
Vertovec, S. (2007). Super-diversity and its implications. In: Ethnic and Racial Studies, jg. 30, nr. 6, p. 1024-
1054.
V�lker, B. (2012). Sociale breuklijnen herzien (p.9-33). In: B. V�lker en M. Elchardus (red.). De sociale klasse
voorbij. Den Haag: ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vossen, H.G., en P.M. Valkenburg (2016). Do social media foster or curtail adolescents’ empathy?
A longitudinal study. In: Computers in Human Behavior, jg. 63, p. 118-124.
Vrooman, C., M. Gijsberts en J. Boelhouwer (2014). Verschil in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel
Planbureau.Wagner, U., J.C. Becker, O. Christ, T.F. Pettigrew en P. Schmidt (2010). A longitudinal
test of the relation between German nationalism, patriotism, and outgroup derogation. European
Sociological Review, jg. 28, nr. 3, p. 319-332.
Wasko, M.M., en S. Faraj (2005). Why should I share? Examining social capital and knowledge
contribution in electronic networks of practice. In: mis quarterly, jg. 29, nr. 1, p. 35-57.
Wong, T.Y., K.S. Yuen en W.O. Li (2014). A basic need theory approach to problematic Internet use and the mediating
effect of psychological distress. Geraadpleegd 15 juni 2016 via www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/
pmc4294141/.
Wrzus, C., M. H�nel, J. Wagner en F.J. Neyer (2013). Social network changes and life events across the life
span: A meta-analysis. In: Psychological Bulletin, jg. 139, nr. 1, p. 14 en p. 53-80.
Zomeren, M. van, R. Spears en C.W. Leach (2008). Exploring psychological mechanisms of collective
action: Does relevance of group identity influence how people cope with collective disadvantage?
In: British Journal of Social Psychology, jg. 47, nr. 2, p. 353-372.